www.goudenzilverweging.nl Goud- en zilverweging

Andere objecten

Het verschil tussen de bankgulden van de Amsterdamse Wisselbank en de courante gulden

Het verschil tussen de bankgulden van de Amsterdamse Wisselbank en de courante gulden

Inleiding

In vroeger tijden werd de waarde van een munt uit de omloop bepaald door de in de munt verwerkte hoeveelheid goud of zilver. Men betaalde in feite met een hoeveelheid goud of zilver en niet met, zoals tegenwoordig, fiduciair geld of vertrouwensgeld. Fiduciair geld ontleent zijn waarde niet aan de materie waaruit het gemaakt is maar aan het vertrouwen dat we er goederen en diensten mee kunnen kopen. Het is dan ook moeilijk voor te stellen hoe betalingen vroeger snel verricht konden worden. Om misbruik te voorkomen en het aantal in omloop zijnde muntsoorten te beperken kondigde de overheid al sinds de middeleeuwen muntkoersen af en bepaalde zij welke muntsoorten gebruikt mochten worden. De waarde van de verschillende muntsoorten werd uitgedrukt in een rekenmunt. In de Zuidelijke Nederlanden vaak in guldens, stuivers en oorden ofwel florins, sols en liards.Met dergelijke rekenmunten werden de diverse officieel in omloop zijnde muntsoorten met elkaar vergeleken c.q. verrekend.

De Wisselbank en het bankgeld (de bankgulden)  /  en het courante geld (de courante gulden)
Het voornaamste doel van de in 1609 in Amsterdam opgerichte Wisselbank, en van alle andere later opgerichte Wisselbanken, was de handel voorzien van waardevaste munten. De Wisselbank fungeerde, net zoals De Nederlandsche Bank dat nu voor heel Nederland doet, als centrale bank voor de hele stad. Toen een nieuw fenomeen. Door de oprichting van de Wisselbank werd het goede geld afgezonderd van de slechte lopende muntspecie, waardoor er twee soorten geld ontstonden; het (goede) bankgeld c.q. de bankgulden in de Wisselbank en het (slechte) courantgeld c.q. de courante gulden.

De Zuid-Nederlandse patagon en dukaton werden in respectievelijk in 1633 en 1638 officieel in de muntcirculatie van de Republiek toegelaten. Doordat deze muntspeciën ongeveer 5% minder zilver bevatten dan de Nederlandse grote zilverstukken ontstonden er twee verschillende guldens. Enerzijds de door de Amsterdamse Wisselbank en de groothandelaren gebruikte bankgulden, gebaseerd op de zware Noord-Nederlandse rijksdaalder van 2,5 gulden. Anderzijds de courante gulden of de gulden courant, gebaseerd op de Zuid-Nederlandse patagon van eveneens
2,5 gulden, die patagon bevatte echter ongeveer 5% minder fijn of zuiver zilver.

Courant geld, contant geld of kasgeld is het geld in omloop, het lopende geld, het circulerende geld, het gangbare geld, de lopende munt, dit in tegenstelling tot bankgeld of giraal geld. Het courantgeld bestond voornamelijk uit een grote hoeveelheid kleinere muntstukken voor dagelijks gebruik en vormde geen homogeen geheel. Volgens munthistorici kon de 17e eeuwse burger er echter goed mee uit de voeten, zeker in die tijden toen de inflatie laag was. 

De wisselwerking tussen de monetaire politiek van de Generaliteit (de Staten-Generaal), het gewest Holland en het Amsterdamse stadsbestuur leidde uiteindelijk tot stabiel bankgeld van de Wisselbank. Doordat de waarde van de bankgulden formeel werd losgekoppeld van de waarde van de courante gulden konden de waarde van het bankgeld en de betalingen in bankguldens ook niet meer beïnvloed worden door de ordonnantiewaarden van de buiten de Wisselbank circulerende munten.

De gulden als rekenmunt
De rekenmunt in de Republiek (1588-1795) was de gulden van 20 stuivers. De gulden werd in de 14e eeuw als munt  
ter waarde van 20 stuivers geslagen. In 1542 kreeg de nieuw geslagen zilveren Carolusgulden ook de waarde van
20 stuivers, maar door muntverslechtering nam die Carolusgulden steeds in waarde af en uiteindelijk werd zij niet meer aangemunt. Vanwege het feit dat er geen munten meer waren met de waarde van exact 20 stuivers, werd de gulden van een reële munt een rekeneenheid waarin de waarde van andere munten werd uitgedrukt. Pas in 1681, toen het gewest Holland weer munten van 20 stuivers met de officiële naam gulden ging aanmunten, kwam de gulden weer als munt in omloop.

Bij financiële transacties was het uiteraard van groot belang om de exacte waarde van de ontvangen of uitgegeven munten te kennen. Om die reden werden er al vanaf het einde van de 15e eeuw gedrukte munttarieven gepubliceerd. Daarin werden de gangbare munten vermeld, vaak samen met hun beeldenaar, soms met hun massa en gehalte, maar ook met hun waarde in rekenmunt ofwel met opgave van de koers. Ook werden er in het verleden talloze boekjes, brochures en almanakken uitgegeven met omrekentabellen tussen bankgeld en courant geld. 

De koersen van het bankgeld en het courante geld
De koers van het bankgeld in de Wisselbank lag hoger dan de koers van het courante geld, immers je moest voor het bankgeld meer courant geld betalen c.q. er stond meer courant geld tegenover. Het bankgeld werd berekend volgens een zware muntvoet. Zo lag ook de koers van de bankgulden net iets hoger dan de koers van de courante gulden, immers de Wisselbank nam als tegenwaarde voor de bankgulden alleen gewilde, grote, goede geldstukken aan. Het bovenstaande strookt eveneens met de definitie van bankgeld volgens het Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal; “rekenmunt, tot aan het begin van de 19e eeuw in gebruik bij de Amsterdamse Wisselbank, ongeveer 5% meer waard dan het gewone Nederlandse geld”.

In Artikel 2 van de ordonnantie van de Middelburgse Wisselbank d.d. 11-03-1681 stond dat wanneer iemand zwaar bankgeld nodig had hij contante specie in de bank kon brengen, met bijbetaling van opgeld of agio werd daarvoor vervolgens bankgeld op zijn rekening gestort. 
Bankgeld (ook wel banco/afgekort bco,  bankvaluta of giraal geld genoemd) is het geld waarmee in de Wisselbank boekhoudkundig gerekend werd, feitelijk giraal geld dat gedekt werd door in de Wisselbank ingebracht goud en zilver.

Noot
Giraal geld is geld zonder de hoedanigheid van wettig betaalmiddel, zoals onder andere wissels en ander handelspapier, bankgeld en geld op een girorekening. Dit in tegenstelling tot kasgeld of courant geld of geld in omloop.

De Wisselbank nam namelijk als tegenwaarde voor het bankgeld, dat met name de koophandel grote diensten zou bewijzen, goed courant geld (de zogeheten bankspeciën, bankmunt of bankmunten) en later ook ongemunt goud en zilver aan. Het aangenomen goede courante geld ofwel de goede muntspeciën bestonden uit de goede en grote munten of muntsoorten, muntwaarden of denominaties, feitelijk het zware geld ofwel de zwaardere munten van goede kwaliteit.
De inlegger kreeg voor de ingebrachte munten en/of het goud en zilver een tegoed in bankguldens, een door de Wisselbank ingestelde centrale en waardevaste rekengulden, die de basis voor het girale geld of het girale geldverkeer vormde. De Wisselbank kon op die manier overschrijvingen verrichten van en naar de rekeningen van haar klanten. Overschrijven naar buitenlandse Wisselbanken was ook mogelijk. Met de oprichting van de Amsterdamse Wisselbank werd de basis gelegd voor Nederland als kapitaal exporterend land.
Tijdens het bestaan van de Amsterdamse Wisselbank heeft het bankgeld de zware muntspeciën, berekend volgens de zware muntvoet van 1659, moeten vertegenwoordigen. Die grote denominaties zullen binnen het totale circulatiebedrag van de economie, zoals altijd, een aanzienlijk nominaal aandeel hebben gehad.
Met de Wisselbank verdwenen alle andere munten, en met name de slechte, natuurlijk niet in één keer uit de omloop. Maar de bankgulden op een rekening bij de Wisselbank was solide en bezat een grote waardevastheid. Dat kwam onder meer omdat de bank al het op haar rekeningen staande geld ook daadwerkelijk in kas had en officieel geen leningen verstrekte. De stabiele bankgulden werd een belangrijke munt, niet alleen in Amsterdam, maar ook in de rest van de wereld. De bankgulden speelde in de internationale handel een rol die vergelijkbaar is met de rol van de dollar in de tweede helft van de twintigste eeuw.

In 1609 werd de rekening van een koopman die 1000 nieuwe zilveren rijksdaalders in de Wisselbank bracht in de boeken van de Wisselbank gecrediteerd voor 1000 x 48/20 = 48000/20 = 2400 gulden banco. Hij kreeg daarvoor dus een banktegoed van 2400 bankgulden omdat de Wisselbank de nieuwe zilveren rijksdaalder waardeerde op c.q. een koers hanteerde van 48 stuivers. Buiten de Wisselbank bezaten die 1000 nieuwe zilveren rijksdaalders (tegen een officiële prijs of koers van 52 stuivers) een waarde van 1000 x 52/20 = 52000/20 = 2600 gulden courant. Het bankgeld kende dus een hogere koers, immers je moest er meer courant geld voor betalen. Het waardeverschil van 1000 nieuwe zilveren rijksdaalders kwam op basis van de officiële waardering dus uit op 200 gulden ofwel 200/2400 x 100% = 8,333% natuurlijk agio.

In 1645 gold voor 1000 patagons uit de Zuidelijke Nederlanden dat men een banktegoed kreeg van 1000 x 48 = 48000/20 = 2400 gulden banco. Buiten de Wisselbank bezaten die patagons een waarde van 1000 x 50 = 50000/20 = 2500 gulden courant. Het natuurlijk agio bedroeg 100 gulden ofwel 100/2400 x 100% =
4,166 %.

In 1659 kreeg men voor 1000 nieuwe zilveren dukaten een banktegoed van 1000 x 48 = 48000/20 = 2400 gulden banco. Buiten de Wisselbank bezaten dezelfde 1000 nieuwe zilveren dukaten een waarde van 1000 x 50 = 50000/20 = 2500 gulden courant. W.C Mees omschrijft het voorgaande als volgt; de nieuwe zilveren dukaat werd als zwaar bankgeld op de prijs van f 2 : 8 st (48 stuivers) in zwaar geld geschat en als standpenning van courant geld op de prijs van f 2 : 10 st (50 stuivers) aangenomen. Het natuurlijk agio bedroeg 100 gulden ofwel 100/2400 x 100% = 4,166 %

W.C. Mees schrijft over zwaar bankgeld en courant (bank)geld dat de zilveren rijder als zwaar bankgeld op de prijs van f 3 (60 stuiver) in zwaar geld werd geschat en als standpenning van courant geld op de prijs van f 3 : 3 st
(63 stuiver) werd aangenomen. Een natuurlijk agio van 3/60 x 100% = 5%.

Noot
Agio of bankagio is het waardeverschil tussen het bankgeld of de bankgulden (de rekeneenheid van de Wisselbank) en klinkende munten. Het bankgeld deed dus agio. Dit wordt natuurlijk agio genoemd omdat het hier het waardeverschil tussen de bank- en de courantprijs op basis van de officiële waardering betreft.
Het effectieve agio is het waardeverschil tussen bankgeld en de marktprijs van het bankgeld.
Het effectieve agio staat geheel los van het natuurlijk agio.

Foto: Webmuseum goudenzilverweging.nl