www.goudenzilverweging.nl Goud- en zilverweging

Andere objecten

Goud en zilver 3; de geschiedenis van de Waarborg en de Waarborgwet

De eerste muntfraude
Sinds onheuglijke tijden waren goud en zilver het ideale ruilmiddel. Deze metalen zijn onvergankelijk, compact, zeldzaam en dus waardevol. Aanvankelijk was het ruilen van of betalen met een brok goud of zilver nogal omslachtig. De waarde van een dergelijke brok edelmetaal moest namelijk steeds weer bepaald worden door weging en door het uitzoeken van de werkelijke hoeveelheid zuiver edelmetaal, immers een brok edelmetaal bevatte meestal een bijmengsel van onedel metaal. Om de handel te vereenvoudigen kwam men op het idee om stukjes goud en zilver met een vaststaande massa en een vastgesteld edelmetaalgehalte namens de regerende vorst te stempelen. Daarmee was het geld als universeel ruilmiddel geboren.
De eerste bekende muntstukken werden omstreeks 700 v.C. in Lydië geslagen. De meeste personen die rijk geworden waren, wilden dat ook duidelijk laten merken. Ze lieten goud- en zilversmeden fraaie voorwerpen van hun geld maken. In een tijd van tegenspoed konden deze voorwerpen naar de Munt gebracht worden om er weer geld van te maken. Daarmee werd echter ook een eenvoudige en lucratieve mogelijkheid tot fraude geschapen. De oneerlijke zilversmid hield een aantal munten achter, en voegde, om dit onopgemerkt te laten, een overeenkomstige hoeveelheid koper toe aan de munten die hij smolt en verwerkte tot voorwerpen. Deze fraude werd gewoonlijk pas opgemerkt door de muntmeester, wanneer de voorwerpen weer werden ingeleverd om er opnieuw geld van te maken.

De oudste keurtekens
Om bovengenoemde fraude tegen te gaan bepaalde Koning Philippe le Hardi (de Stoute) van Frankrijk op 20-12-1275 dat Parijse grote zilveren werken moesten worden voorzien van een zogeheten contremarque of stadsteken. De Parijse gildeleden moesten in dat kader keurmeesters voorstellen. Vermoedelijk is het meesterteken, om zo de fraudeurs te kunnen herkennen, omstreeks die tijd ontstaan, alhoewel de eerste vermelding van een “suum signum proprium” pas in een ordonnantie van 1355 is aangetroffen. In Londen werd het stadsteken “teste de leopart” in het jaar 1300 ingesteld door Koning Edward Longshanks (Langbeen). In 1363 werd daar het meesterteken verplicht gesteld. Dit bleek echter nog niet voldoende te zijn, want een keurmeester kon onbekwaam zijn of omgekocht worden. Daartoe werd later het keurmeestersteken, ofwel de jaarletter, aan meesterteken en stadsteken toegevoegd, om ook de keurmeester te kunnen identificeren.

De keurtekens in de Nederlanden
In ons land werd in Utrecht in 1382 het stadsteken en het meesterteken ingevoerd en in Amsterdam in 1469 het meesterteken, het stadsteken en de jaarletter. In de tussenliggende periode en daarna stelden ook andere steden overeenkomstige bepalingen op. Aanvankelijk was het keuren en stempelen van goud en zilver een zaak die elke stad voor zichzelf regelde. De eerste min of meer nationale wet voor de Bourgondische Nederlanden was het Muntplakkaat d.d. 14-12-1489 van Keizer Maximiliaan I van Oostenrijk (1459-1519), die vanaf 1508 keizer van het Heilige Roomse Rijk was. Het grootste deel van dit plakkaat betreft de munthervorming. Het vaststellen van de verplichte edelmetaalgehalten en het keurstempelen van goud en zilver was daar onvermijdelijk aan verbonden. Vanwege de zich steeds weer manifesterende fraude werden er overeenkomstige plakkaten uitgevaardigd in 1501, 1502, 1520 en 1551. Nadat de Noordelijke Nederlanden het Bourgondisch-Spaanse juk van zich hadden afgeschud en zich met de Unie van Utrecht van 23-01-1579 onderling hadden verbonden tot de federatieve Republiek der Zeven Provinciën, bleven de oude plakkaten merendeels van kracht.

Gedetailleerdere provinciale wetten werden in Holland in 1661, in Friesland in 1695 en in Zeeland in 1696 ingesteld. Daarin werd ook het provincieteken bevolen om de hoogste edelmetaalgehalten aan te geven. In de overige provincies en de Generaliteitslanden bleef de wijze van keuren en stempelen onder de lokale besturen ressorteren.

Het einde van de gilden
De Zeven Provinciën werden in 1795 door de Fransen veroverd en de Bataafse Republiek (1795-1801) werd uitgeroepen. Voor deze “bevrijding” eiste en kreeg Frankrijk onder meer een schadeloosstelling van 100.000.000 gulden. Om dit bedrag te betalen moest er veel geld bijgemunt worden. Om die reden moesten alle burgers hun goud en zilver, met uitzondering van zekere hoeveelheden lepels en vorken, juwelen en horloges, inleveren. Winkeliers en edelsmeden mochten hun voorraad echter behouden. In 1798 werden de gilden afgeschaft en verboden. Om de onderlinge kwaliteitscontrole toch in stand te houden, mocht een aantal gilden nog min of meer blijven bestaan als zogenaamde “vernietigde” of “gewezen” gilden. Dit gold onder meer voor de gilden van de goud- en zilversmeden, tinnegieters, bakkers en slagers. In het jaar 1800 werd een wet gepubliceerd om de goud- en zilvergehalten en de wijze van keurstempeling op dezelfde voet te brengen. Deze wet bleef echter een dode letter, want niemand hield zich er aan.

Het Koninkrijk Holland
Na de uitroeping van het Koninkrijk Holland (1806-1810) onder Koning Lodewijk Napoleon, werd op 11-03-1807 een nationale waarborgwet, die eenheid in de edelmetaalgehalten en de keurtekens bracht, uitgevaardigd. Die wet was naar Frans voorbeeld opgesteld. Vanaf medio 1807 moest er, net als in Frankrijk, belasting worden betaald over de te verkopen nieuwe en oude edelmetalen voorwerpen. Koning Lodewijk Napoleon was echter eigenwijs, en volgde de bevelen van zijn broer Keizer Napoleon I, die van 02-12-1804 tot 11-04-1814 keizer der Fransen was, niet precies op. Hij werd om die reden gedwongen om in 1810 af te treden, waarna Nederland door Frankrijk werd geannexeerd.
Van 1810 tot 1813 maakte Nederland deel uit van het Eerste Franse Keizerrijk.

Het Franse Keizerrijk
In 1811 en 1812 werd hier de Franse Waarborgwet van 09-11-1797 (19 Brumaire jaar 6) ingevoerd. Over het algemeen werd daar niet veel tegen geprotesteerd omdat de Franse belasting op goud en zilver beduidend lager was.

Het Koninkrijk der Nederlanden
Na de Franse nederlaag bij Leipzig werd ons land tussen eind 1813 en begin 1814 bevrijd. Willem I werd uitgeroepen tot soevereine vorst. Hij handhaafde grotendeels de Franse wetgeving, waaronder de Waarborgwet van 09-11-1797. Wel werden bij het Koninklijk Besluit d.d. 26-12-1813 de edelmetaalgehalten gewijzigd en de Franse keurtekens met Gallische haantjes vervangen door tekens met Hollandse leeuwen. Na het invullen van de vacatures en het aanmaken van de nieuwe keurstempels werden de bestaande Waarborgkantoren heropend.

De nieuwe Nederlandse Waarborgwet van 18-09-1852, die op 01-01-1853 van kracht werd en toen de oude Franse Waarborgwet van 09-11-1797 verving, is in gewijzigde vorm nog steeds van kracht. Als gevolg van het Benelux-verdrag werd de waarborgbelasting in 1953 afgeschaft. Tegelijkertijd werden de goud- en zilvergehalten aangepast aan de internationale standaarden. Ook werd de keuring van platina ingevoerd. In 1987 werd de Waarborg geprivatiseerd en sinds 1988 is deze geconcentreerd in een enkel kantoor te Gouda.

Falsificaties
In het verleden trachtte men voorwerpen voor gekeurd te laten doorgaan door ze te stempelen met vervalste keurtekens of zelfs door keurtekens uit een te slopen object te zagen en in een nieuw object te solderen. Op die manier kon de betaling van keurloon en belasting worden ontlopen. Bovendien konden zulke voorwerpen worden vervaardigd uit edelmetaal met een laag gehalte, hetgeen behoorlijke winsten opleverde. Dergelijke misdrijven werden zwaar bestraft. Zo werden in het jaar 1816 vader en zoon Reveille in Leeuwarden veroordeeld omdat ze het kleine zwaardmerkje hadden vervalst. De straf behelsde 200 francs boete, geseling, te pronkstelling op het schavot, zeven jaar tuchthuis en affichering van het vonnis in de gehele provincie. Vonnissen van deze aard werden overigens ook in alle waarborgkantoren aangeplakt tot lering van de “schatpligtigen”. Een dergelijke veroordeling impliceerde ook een “eerloosverklaring”, hetgeen het verlies van burgerrechten en een onder curatelenstelling betekende.

Omstreeks 1865 ontstond de belangstelling voor antiek goud en zilver, vooral in Engeland. Diverse zeer bekwame zilversmeden speelden hierop in door het “maken” van antieke objecten door ze te voorzien van imitatie gildekeurtekens. Wanneer die voorwerpen ook een geldig Nederlands keurteken droegen, kon de Waarborg er niets tegen doen. In de Franse tijd en vervolgens in 1816 waren namelijk alle oude keurtekens van nul en generlei waarde verklaard; “als zijnde van alle keurteekenen ontbloot”. In Schoonhoven werden (na de keuring bij de Waarborg) ook nogal wat voorwerpen van onechte gildetekens voorzien, maar die tekens waren hoogstens voldoende om de Engelse douane te misleiden. In het Verenigd Koninkrijk moest invoerrecht en keurloon betaald worden op nieuw zilverwerk, maar niet op antiek zilver. Sinds 1988 kunnen falsificaties van deze aard wel vervolgd worden, in dat jaar zijn de oude keurtekens namelijk opnieuw van staatswege erkend.

Het Nederlands Waarborgmuseum
In 1938 werd op initiatief van de heer B.J.J. van Baaren, controleur van het Waarborgkantoor in Utrecht, het Nederlands Waarborgmuseum opgericht. Hieruit is de huidige edelmetaalcollectie van het Nederlands Zilvermuseum te Schoonhoven voortgekomen. De Waarborgcollectie vormt nog steeds een belangrijk onderdeel van de presentatie van het museum. Nergens anders in Nederland wordt de mogelijkheid geboden zo uitgebreid en volledig kennis te nemen van de geschiedenis van de Waarborg.

De huidige Waarborgwet
De huidige Waarborgwet 1986 is met dezelfde gedachte tot stand gekomen als voorheen, namelijk bescherming van de consument tegen falsificaties. De wet schrijft voor dat bepaalde edelmetalen voorwerpen moeten worden gekeurd door daarvoor aangewezen waarborginstellingen en dat ze niet verkocht mogen worden als er geen keurmerk op is afgeslagen.
Voor de Waarborgwet 1986 zie http://wetten.overheid.nl/BWBR0009275/2016-01-01

De bescherming van de woordkeuze bij de beschrijving van edelmetalen voorwerpen
Bij de beschrijving van edelmetalen voorwerpen dient men rekening te houden met de toegestane en niet toegestane benamingen. Toegestaan zijn de woorden edelmetaal, platina, goud en zilver indien de betreffende objecten of onderdelen daarvan;
1 Zijn voorzien van een geldig gehaltemerk;
2 Of vallen onder één van de vrijstellingen van de verplichting tot waarborging op grond van artikel 5, lid 2 van de Waarborgwet respectievelijk artikel 5 van de Waarborgregeling, doch wel voldoen aan de wettelijke gehalten.
De betreffende ondernemer blijft er verantwoordelijk voor dat de als zodanig ten verkoop aangeboden edelmetalen objecten ook inderdaad aan de gehalte-eisen voldoen.

Het is niet toegestaan om bij de verkoop of levering van voorwerpen de woorden edelmetaal, platina, goud en zilver of equivalenten daarvan in een buitenlandse taal te gebruiken, als de objecten niet geheel vervaardigd zijn uit edelmetaal, maar slechts zijn voorzien van een laagje edelmetaal.
Het is niet toegestaan om bij onedele metalen zoals alpaca of legeringen beneden het wettelijk zilvergehalte termen als nieuw zilver, oud zilver, Duits zilver, hotelzilver, muntzilver, djokjazilver en dergelijke combinaties met het woord zilver te gebruiken.

Toegestaan zijn aanduidingen zoals goud-, zilver- en platinakleurig, rolled gold, gold-filled, gold-plated, doublé, verguld, pleet, (silver-)plated, verzilverd, 8 karaat en beneden wettelijk goud-, zilver- of platinagehalte respectievelijk BWG (Beneden Wettelijk Gehalte) indien en voor zover deze woorden niet worden gecombineerd met de woorden edelmetaal, platina, goud, zilver, 14 (of meer) karaat, 14 (of meer) K, sterling e.d.

Niet toegestaan zijn de uitdrukkingen zoals 18 karaat gold-plated, gold-plated met 18 karaat goud, 14 K gold-filled of
585 GF (Gold Filled), 14 karaat doublé, verguld 22 karaat, goud op staal en dergelijke woordcombinaties, evenals 40% goud of 50% zilver e.d. Wel toegestaan is de benaming goud met staal indien het goud een onderdeel vormt van het stalen voorwerp.


Het gebruik van plaatgoud op zilver als reclame-uiting is uitsluitend toegestaan, nadat WaarborgHolland op grond van de wettelijke regeling twee gehaltekeuren heeft kunnen aanbrengen; met alleen het gehaltekeur voor zilver is er slechts sprake van doublé/verguld zilver en is het niet toegestaan om de benaming plaatgoud op zilver te gebruiken. Deze regeling geldt ook voor andere combinaties van edelmetalen.

Handhaving van de Waarborgwet
Het niet naleven van de Waarborgwet wordt als een economisch delict beschouwd. Het toezicht op de naleving van de Waarborgwet wordt uitgevoerd door de afdeling Metrologie en Waarborg van het Agentschap Telecom. Door middel van onaangekondigde bezoeken worden edelmetalen voorwerpen gecontroleerd op de aanwezigheid van wettelijke keurtekens.

De krachtens Artikel 52, eerste lid, aangewezen ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur en eventuele met behulp van de sterke arm, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. Wordt geconstateerd dat de Waarborgwet is overtreden, dan kan dit onder andere leiden tot hoge boetes.

Foto: Webmuseum goudenzilverweging.nl