www.goudenzilverweging.nl Goud- en zilverweging

Andere objecten

Troois gewicht 4; de Trooise gewichten

De grote Trooise gewichten
In Wisselbanken, banken en munthuizen hanteerde men grote Trooise bankgewichten voor de weging van vastgestelde partijen gouden en zilveren munten uit de omloop, die meestal samen met de muntzak, het label en het zegel werden afgewogen. Op dergelijke locaties en in de goud- en zilverhandel gebruikte men echter tevens aparte grote Trooise gewichten voor het wegen van grotere gouden en zilveren voorwerpen en partijen ongemunt goud en zilver. Dat waren meestal grote sluit- of krukgewichten en in het geval van wat kleinere massa’s sporadisch ook wel blokgewichten. De massa’s van dergelijke gewichten lagen in de meeste gevallen tussen de 50 en 1/4 Trooise mark. Kleine gouden en zilveren voorwerpen werden met de kleinste Trooise gewichten, de zogeheten engelsen en azen, gewogen.


De kleine Trooise gewichten
Vanaf ongeveer 1560 werden de Franse Trooise gewichten, de poids d’esterlin, in de Zuidelijke Nederlanden als esterlings geïntroduceerd en gebruikt. Het waren messing gewichten, met een vierkante, naar beneden taps toelopende vorm. Het aantal esterlings werd, met uitzondering van de 1/2 esterling, met cirkels aangegeven. Op de esterlings werd soms het initiaal van de ijk- en justeermeester afgeslagen. Esterlings kennen een massawaarde van sporadisch 20 en 10 esterling, maar meestal van 6, 5, 4, 3, 2, 1 en 1/2 esterling. Om rekentechnische redenen prefereerden bankiers en juweliers een decimaal systeem met Arabische cijfers. Als gevolg daarvan gebruikten de in kleine hoeveelheden biljoen, ofwel in buiten omloop gesteld muntgeld, handelende kooplieden aasgewichten met decimaal ingedeelde massawaarden tot wel 800 aas, dus zelfs groter dan een Troois ons (=640 aas). Voor de grotere massawaarden vanaf 200 aas tot 800 aas werden vierkante, naar beneden taps toelopende gewichten vervaardigd waarop de letter A (= aas) en het aantal azen was afgeslagen.

Tot de 17e eeuw waren dat soort gewichten de enige precisiegewichten met een afwijkende massawaarde in de Noordelijke Nederlanden, immers na 1600 kwamen de Vlaamse esterlings ook in de Noordelijke Nederlanden in gebruik. Dat gebeurde waarschijnlijk onder de invloed de vele vluchtelingen die na de val van Antwerpen in 1585 naar de Noordelijke Nederlanden waren gevlucht. De naam esterling veranderde geleidelijk in Engels gewicht of kortweg engels. De esterlings uit de Zuidelijke Nederlanden werden rond 1650 vervangen door de Hollands Trooise engelsen, terwijl de massa met ongeveer 0,5 % werd verhoogd van 1,529705771 gram tot 1,538024125 gram. Er geldt;
1 Frans Troois engels = 1 esterling = 1,529705771 gram
1 Hollands Troois engels = 1,529705771 gram  x 1,00543787851 = 1,538024125 gram

Bij de vermelding van de muntmassa in Belgische en Nederlandse handboeken komen nogal eens kleine discrepanties voor, dat is afhankelijk van het feit of de auteurs de Franse of de Nederlandse decimale omrekening hebben gehanteerd.

De massa van het Hollands Troois gewicht werd, vanwege de groeiende handelsafhankelijkheid van Amsterdam, al gauw door Antwerpen geaccepteerd. De grote aasgewichten met de decimaal ingedeelde massawaarden raakten in onbruik en verdwenen geheel. De engelsen in de Noordelijke Nederlanden waren net als in de Zuidelijke Nederlanden vervaardigd uit messing, kenden dezelfde vorm, maar de massawaarden verschilden. Noord-Nederlandse engelsen kennen meestal een massawaarde van sporadisch 10 en vaak 5, 4, 3, 2, 1, 1/2 en 1/4 engels.   

Vanaf het eind van de 15e eeuw en in de 16e eeuw werd de muntmassa aangegeven in Trooise massa-eenheden, en gebruikte men voor het bepalen van de muntmassa van losse munten kleine Trooise gewichten; dus engelsen en azen. Het Trooise aas werd daarbij als kleinste massa-eenheid gehanteerd. Het Hollands Troois aas (Amsterdam) bezat een massa van 0,048063254 gram ofwel circa 48 mg, terwijl het Franse of Brabants Troois aas (Antwerpen) een massa kende van ongeveer 47 mg. Voor normale handelsdoeleinden werden dergelijke kleine massa's verwaarloosd.

Noot
1 Frans Trooise of Brabants Trooise aas = 1/10240 pond = 1/10240 x 489,505846600 gram = 0,047803305 gram 

Het is begrijpelijk dat er van de Trooise gewichten uit het eind van de 15e en bijna de hele 16e eeuw niet veel in omloop waren en dat er dus maar heel weinig van zijn overgebleven…….

Trooise gewichten werden, omdat er hogere nauwkeurigheidseisen aan werden gesteld dan aan de reguliere in de koophandel gehanteerde handelsgewichten, steeds onder streng toezicht gecontroleerd. De weegnauwkeurigheid voor de Trooise gewichten was vroeger, gemeten naar de huidige maatstaven, dan ook zeer redelijk. De allerkleinste Trooise gewichten waren de engelsen (1 engels = 1,538024125 gram ) en de azen (1 aas = 0,048063254 gram). Dat waren kleine, vierkante, bij grotere massa’s iets dikkere, vaak naar beneden taps toelopende blokgewichten en bij kleinere massa’s dunne lamelgewichten, die speciaal voor dat doel uit koper of uit een koperlegering werden vervaardigd. De azen hadden nog een heel specifieke functie bij de massabepaling van gouden en zilveren munten. Met de azen bepaalde men, na aftrek van de ook in azen uitgedrukte remedie, namelijk de zogeheten ondermassa van gouden en zilveren munten. Voor iedere aas ondermassa, ofwel voor ieder aas die een gouden of zilveren munt meer dan de toegestane remedie te licht was, diende men een toeslag bij te betalen.

Eind 16e eeuw tot eind 18e eeuw; de overgang van de muntgewichten naar de Trooise engelsen en azen
Voor de controle van de massa van gouden en zilveren munten hanteerde men vanaf het eind van de 16e eeuw tot ongeveer 1800 muntgewichtdozen met muntgewichten voor gouden en zilveren munten; de goud- en zilverdozen. De meeste muntgewichtdozen waren ingericht voor het wegen van gouden munten. Er zijn slechts weinig dozen bekend met muntgewichten voor alleen zilveren munten. Nog zeldzamer zijn de zogeheten suberboxen, dubbele muntgewichtdozen met muntgewichten voor zowel gouden als zilveren munten.

In dergelijke muntgewichtdozen zaten een muntbalans en een aantal muntgewichten, waarop de blokbeeldenaar van de betreffende munt was aangebracht, terwijl ieder muntgewicht de massa van de betreffende munt bezat.

Noot
De blokbeeldenaar was een ingeslagen afbeelding van de muntbeeldenaar of een kenmerkend deel van de muntbeeldenaar van de munt, afgeslagen op het muntgewicht dat voor de betreffende munt was vervaardigd. Op een muntgewicht werd een kenmerkend deel van de muntbeeldenaar namelijk vaker tot hoofdmotief verheven.

In veel muntgewichtdozen was aan de binnenkant van het deksel een etiket geplakt, meestal met de naam van de muntgewichtmaker en in de Nederlanden tevens met afbeeldingen van de belangrijkste munten/muntgewichten. Daarbij werd soms ook de massa van de betreffende munt vermeld.

In de koophandel, voor bankiers en geldwisselaars was het noodzakelijk om, ter controle, de massa van elke losse gouden en zilveren munt te kunnen bepalen. Bankiers waren uiteraard bekend met ordonnanties waarin de massa' s van alle gangbare internationale gouden en zilveren munten waren aangegeven in Trooise eenheden; dat wil zeggen in engelsen en in azen. Door de toename van de West-Europese handel en doordat er vele oudere soorten gouden en zilveren munten in omloop bleven werd het aantal muntgewichten dat in één muntgewichtdoos meegenomen moest en kon worden uiteindelijk te groot. Het was praktischer om de massa van elke losse munt uit te drukken in een door iedereen geaccepteerde massa-eenheid. Op die manier zou men, met één serie gewichten, niet alleen de massa c.q. de waarde van alle in omloop zijnde munten, maar ook van ongemunt goud en zilver, kunnen bepalen.

Om die reden gingen bankiers in het begin van de 18e eeuw, en met name tussen ongeveer 1750 en 1850, in plaats van een steeds groter wordend aantal muntgewichten, net als in de 16e eeuw, weer kleine series Trooise gewichten gebruiken. Dat was wellicht de stimulans om ook in de Noordelijke Nederlanden de muntgewichten te gaan vervangen door engelsen. Dergelijke gewichten werden in Engeland pennyweights (dwts), in Frankrijk estelins, esterlins, esterlings of deniers, in Italië denaro’s, in Keulen Englisch, in de Zuidelijke Nederlanden, esterlings, ynghelsen of inghelsen en in de Noordelijke Nederlanden engelsen genoemd. De benamingen engelsen, ynghelsen en esterlingh werden overigens vaak naast elkaar gebruikt.

Naast de muntgewichtdozen waren er voor de controle van de massa van gouden en zilveren munten dan ook kleine dozen in gebruik waarin zich Trooise engelsen en azen bevonden. Bij het wegen van een munt met engelsen en azen moest men de gevonden massa controleren aan de hand van een lijst waarop de officiële massa’s, al dan niet met koersvermelding, in engelsen en azen stonden vermeld. Een dergelijke lijst was vaak op de binnenzijde van het deksel van de doos geplakt. Er zijn echter maar enkele Noord-Nederlandse c.q. Amsterdamse dozen, allemaal van W. Linderman, bekend waarvan het etiket de massa uitsluitend in engelsen en azen aangeeft. Ze dateren van omstreeks 1800/1810.

Uit het voorgaande kan de conclusie worden getrokken dat men door het gebruik van kleine, nauwkeurig gejusteerde Trooise gewichten, waarmee de massa van gouden en zilveren munten gecontroleerd kon worden, optimaal beveiligd was tegen te lichte muntstukken. Op die manier werd er paal en perk gesteld aan, zoals het in plakkaten wordt genoemd, de"vuyle baatsugt der Menschen".

Uit het bovenstaande blijkt tevens dat men, om de massa van gouden en zilveren munten en van kleine gouden en zilveren objecten te controleren, vanaf het begin van de 18e eeuw in plaats van muntgewichten weer engelsen en azen ging gebruiken.

Engelsen en azen in de Nederlanden; algemeen
Het woord engels stamt van een Engels gewicht, de esterling of pennysterling. De esterling was een gewicht dat in het jaar 791 in Engeland werd ingevoerd als de helft van de Arabische dirhem c.q. drachme, met een massa van
22,5 grein ofwel 1,458 gram. In Holland gold al in de Middeleeuwen dat 1/20 ons = 1 engels.


Ten behoeve van goud- en zilverweging werden voor de bepaling van de kleinere massa’s vaker Trooise sluitgewichten gebruikt, maar de allerkleinste Trooise gewichten waren de engelsen en de azen. Het Hollands Troois engels (Amsterdam) kende een massa van 1,538024125 gram, en het aas bezat een massa van 0,048063254 gram ofwel circa 48 mg. Het Brabants Troois aas (Antwerpen) kende overigens een massa van ongeveer 46 mg. Voor normale handelsdoeleinden werden dergelijke kleine massa's verwaarloosd.
Engelsen en azen waren kleine, vierkante, bij grotere massa’s iets dikkere, vaak naar beneden taps toelopende blokgewichten en in het geval van de kleinste massa’s dunne lamelgewichten, die speciaal voor dat doel uit koper of uit een koperlegering werden vervaardigd. Met andere woorden; de kleinste engelsen waren, net als de azen, lamelgewichten, feitelijk dunne messing plaatjes. Engelsen kennen meestal een massawaarde van sporadisch 10 en vaak 5, 4, 3, 2, 1, 1/2 en 1/4 engels. De massa van 1 engels werd onderverdeeld in 32 azen, meestal door middel van gewichten van 16, 8, 4, 2, 1 en 1 aas. De azen hadden nog een heel specifieke functie bij de massabepaling van gouden en zilveren munten; daarmee bepaalde men namelijk, na aftrek van de remedie, de zogeheten ondermassa van gouden en zilveren munten.

De massa van gouden en zilveren munten werd dus niet alleen met muntgewichten maar ook met engelsen en azen gecontroleerd. Engelsen en azen werden daarnaast gebruikt voor de massabepaling van andere kleine gouden en zilveren objecten. Ongeijkte engelsen stammen vaak uit de 17-e eeuw en werden gebruikt voor de weging van zilveren munten. In dit kader moeten we ons wel heel goed realiseren dat er op de engelsen van 1/2 en 1/4 engels die uit een latere periode stammen, waarschijnlijk door ruimtegebrek, nooit een jaarletter werd afgeslagen.

Engelsen in de Noordelijke Nederlanden
In de Noordelijke Nederlanden was de vervaardiging van engelsen een aan de ijk- en justeermeesters-generaal toegekend privilege. Op de engelsen werden over het algemeen de volgende opschriften, merken en ijkmerken afgeslagen; de massawaarde, het makermerk, het merk van de ijk- en justeermeester-generaal en dejaarletter. Meestal gebeurde dat volgens een vast stramien;

Linksboven
De massawaarde c.q. het aantal engelsen

Rechtsboven
Het makermerk; in een ovaal of rond stempelveld de afkorting ENG, die staat voor engels, met erboven en eronder de initialen van de maker

Linksonder
Het merk van de ijk- en justeermeester-generaal

Rechtsonder
De jaarletter

Bij herijk zijn de jaarletters van opeenvolgende jaren soms over elkaar heen maar soms ook keurig op de keerzijde afgeslagen. Op de engelsen van 1/2 en 1/4 engels sloeg men, waarschijnlijk door ruimtegebrek, nooit een jaarletter af.

Van het genoemde stramien werd echter ook wel afgeweken.

1 Jacob l’Admiral
In de Oudheidskamer van het IJkwezen te Delft waren rond 1981/1983 door Jacob l'Admiral vervaardigde en door hem met de jaarletter A van 1760 geijkte gewichten van 4, 3 en 2 engels aanwezig. Bij die gewichten was er als volgt van het genoemde stramien afgeweken;

Niet links onder maar links boven; het ijkmerk van de ijk- en justeermeester-generaal
Niet rechts onder maar rechts boven; de jaarletter
Niet rechts boven maar links onder; het makermerk
Niet links boven maar rechts onder; de massawaarde c.q. het aantal engelsen   

Ad van Diest beschrijft in zijn artikel Raadsels rond de merken van l’Admiral een gewicht van 4 engels van Jacob l’Admiral waarop het opschrift, het makermerk, het merk van l’Admiral en de jaarletter volgens het vaste stramien zijn afgeslagen. Het makermerk is echter afwijkend. Boven de aanduiding ENG is in plaats van de initiaal I een punt afgeslagen en eronder in plaats van de initialen LA eveneens een punt. Gezien het feit dat het cijfer 4 van de massawaarde gedeeltelijk over zowel het makermerk alsook over het merk van de ijk- en justeermeester-generaal is afgeslagen, is het aannemelijk, dat de maker en de ijker één en dezelfde persoon is, in dit geval Jacob l'Admiral.

Noot
Het gaat in dit geval met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet om twee punten maar om twee sterren!

2 Pieter Jacob le Cointe
Tijdens de interim-periode van P.J. le Cointe werd soms van het genoemde stramien afgeweken.


3 Abraham Groengraft
Abraham Groengraft week ook van het genoemde stramien af; hij sloeg de jaarletters in de keerzijde af.


4 Paulus Dorsman
Paulus Dorsman, die van 10-09-1745 tot 18-06-1751 muntmeester van de VOC te Batavia was, vervaardigde ook afwijkende engelsen, met in de keerzijde zijn initialen PDM in het makermerk en in zijn ijkmerk.


5 Lourens Constant
De door Lourens Constant uit Rotterdam vervaardigde engelsen zijn eveneens afwijkend, daarop zijn naast de massawaarde c.q. het aantal engelsen ook een Franse of Trooise lelie en een wapentje met daarin de letters L.C./R.D. afgeslagen.


6 Engelsen van latere datum
Er zijn ook engelsen van latere datum bekend die niet volgens de officiële regels zijn vervaardigd. Op dergelijke engelsen werden de hoofdletter E of de letters ENG, de massawaarde c.q. het aantal engelsen en soms ook een Franse of Trooise lelie, een rozet of een engeltje afgeslagen. Ze dateren uit de 18e en een enkele uit de 19e eeuw. Een voorbeeld daarvan is te zien op www.goudenzilverweging.nl > Gewichten > Trooise gewichten > 1 Engels met het opschrift 1 EN  /  Franse of Trooise lelie collectie W.


In de Noordelijke Nederlanden werden een balans en een serie engelsen vaker opgeborgen in daarvoor aangepaste bestaande karaat- of muntgewichtdozen en soms in een eenvoudige rechthoekige kist waarin ook medicinale gewichten waren ondergebracht. Een enkele keer is op de binnenkant van het deksel van een dergelijke eenvoudige kist een met inkt geschreven etiket aangebracht.
Het Webmuseum goudenzilverweging.nl bezit een eenvoudige rechthoekige kist met daarin naast medicinale gewichten uitsluitend kleinere Trooise gewichten. Aan de binnenkant van het deksel van de kist is een eenvoudig handgeschreven etiket aangebracht waarop de massa van de gewichten in zowel voormetrieke medicinale alsook in Trooise massa-eenheden, waaronder engelsen en azen, is aangegeven.
Deze kist is vermeld op www.goudenzilverweging.nl > Specifieke objecten > Balansen voor goud- en zilverweging > Eenvoudige houten kist met balans, Trooise en medicinale gewichten collectie W.

Engelsen in de Zuidelijke Nederlanden
In de Zuidelijke Nederlanden werd de massawaarde op de engelsen over het algemeen aangegeven door middel van twee concentrische cirkels per engels. Soms gebeurde dat ook wel door middel van leeuwtjes of Franse c.q. Trooise lelies. Sommige Zuid-Nederlandse engelsen zijn gemerkt met de gotische letter b van Brugge, het merk van een Brusselse gewichtenmaker of ijkmeester zoals bijvoorbeeld met de letters DM van Jacques Delmotte, het handje van Antwerpen met daarbij de initiaal van de muntgewichtmaker, bijvoorbeeld de W van Jacobus Franciscus, Joannes Franciscus of Josephus Franciscus Wolschot, de N van Jacobus Franciscus Neusts of de B van Franciscus Joannes de Batist.

De azen; algemeen
In zijn mail d.d. 11-08-2014 vermeldt de numismaticus Theo Nissen dat hij zich niet aan de indruk kan ontrekken dat het aas als massa-eenheid in het begin als rekenmassa en niet als een fysiek gewicht in gebruik moet zijn geweest. Daarbij verstaat hij onder rekenmassa een afgemeten stukje van een hoeveelheid materie.


Hij beschrijft daarbij het onderstaande voorbeeld.
Wanneer een strook van 280 cm2 aluminiumfolie een massa bezit van 930 mg dan is de massa van een afgepaste snipper van 1 cm2 slechts 930/280 = 3,321428571 mg. De massa van een kwart snipper van 1 cm2 bedraagt dan (930/280)/4 = 0,830357143 mg. Een dergelijke massa kon in vroeger tijden wellicht niet met een balans worden afgewogen maar is zeker erg nauwkeurig. Bekend is dat met deze techniek muntplaatjes werden gefabriceerd, bijvoorbeeld de zogeheten Russische draadkopeken uit de middeleeuwen. Het hoeft daarom niet verwonderlijk te zijn dat gewichten uit de Oudheid en Middeleeuwen naar onze begrippen uiterst nauwkeurig kunnen zijn.

In de genoemde mail vermeldt Theo Nissen ook enkele verzamelde notities met betrekking tot het voorkomen van het aas in 15e eeuwse muntmeesterrekeningen en muntordonnanties. Op basis van de hem ter beschikking staande gegevens is hij, voor zover hij dat kon nagaan, tot de voorlopige conclusie gekomen dat het (Franse) aas als reëel gewicht in de Nederlandse gewesten ergens rond 1470/1475 in zwang is gekomen c.q. dat het aas in monetaire bronnen in de Nederlanden vanaf toen een normaal verschijnsel werd. Theo Nissen koppelt dat mede aan allerlei technische vernieuwingen in de tweede helft van de 15e eeuw, waaronder de verbetering van meetinstrumenten zoals de balans. Immers, naarmate technologie en wetenschap voortschreed groeide de behoefte om steeds nauwkeuriger te werken.

De azen; bijbetaling in geval van een te lichte gouden munt
Voor gouden munten gold over het algemeen een remedie van 2 aas = 0,096126508 gram, echter voor de dukaat was de remedie 1 aas = 0,048063254 gram. Met de azen bepaalde men, na aftrek van de ook in azen uitgedrukte remedie, de zogeheten ondermassa. Voor iedere aas ondermassa, ofwel voor ieder aas die een gouden munt meer dan de toegestane remedie te licht was diende men een toeslag van 1,5 stuiver bij te betalen. In de 17e eeuw was dat bedrag gestegen tot 2 stuiver per aas.

Die mindere massa of ondermassa werd dus bepaald met behulp van aasgewichten, in feite corrigeerde men daarmee de massa van gouden munten ten opzichte van de massa van de muntgewichten waarmee de gouden munten werden gewogen. Azen waren messing lamelgewichten met een massa van 0,048063254 gram c.q. 48 mg. Ze zaten in een apart vakje in elke muntgewichtdoos en waren slechts zelden van een ijkmerk voorzien. Bij de weging van gouden munten werd dus blijkbaar een nauwkeurigheid vereist van 1 aas of 0,048063254 gram.

Het snoeien van de aasgewichten, zoals dat met munten gebeurde, moet vrij eenvoudig geweest zijn. Alleen in Luik nam men daartegen maatregelen; daar verlangde men niet alleen dat aasgewichten van een kartelrand waren voorzien, maar ze dienden daarnaast ook geijkt te zijn.

Op de website www.muntgewicht.nl is te zien dat op de onderkant van het etiket van een muntgewichtdoos van Jan Davidsz Boudringen uit 1625 de verklarende tekst staat;

“Ordonancy van de E: H : M : heeren staten is dat alle Goud. sal moten Met 2 aesen Remedie int huysken staen ende war minder is moet Betalen voor elc aes 2 stuy”.

In modern Nederlands betekent dat;
“Plakkaat van de Edele Hoog Mogende heren Staten dat alle goud nauwkeurig gewogen moet worden met een remedie van 2 aas en voor elke aas ondermassa moet 2 stuiver betaald worden”

Noot
In het huisje wegen wilde zeggen; uiterst nauwkeurig de gevraagde massa geven. Die uitdrukking duidt waarschijnlijk op het inspelen van de naald tussen de schaar; de ophangconstructie waaraan het balansjuk wordt opgehangen.

Volgens informatie van Rio Holtman wordt op de etiketten van de volgende muntgewichtmakers de remedie vermeld;
* Algemeen Amsterdams, o.a. in gebruik door Jan Caen
* Algemeen Amsterdams, o.a. in gebruik door Gerrit (II) Geens
* Joannes Wolschot
* Aertus van Dunwalt
* Jacobus Franciscus Neusts
* Franciscus Joannes Batist (daarop staat aangegeven dat de remedie van de ducaat 1 aas was)
* Peter (I) Herc (1612)
* Joseph Henderickx (daarop staat aangegeven dat de remedie van de ducaat 1 aas was)

Het etiket van een muntgewichtdoos van Jan Caen uit 1639 (collectie Museum De Lakenhal te Leiden, inventarisnummer 1138) laat zien dat er in 1639 een bedrag van 2 stuiver per aas ondermassa bijbetaald moest worden. Rechts onder op het etiket staat namelijk;

"Alle Goud wort  /  gewegen met de  /  Remedie van 2  /  aesen int huijsken  /  elc aes à 2. stuyv."

Noot
De letter e in het woord Huijsken ontbreekt en de tekst aes à is slechts fragmentarisch leesbaar.

Feitelijk wilde dat zeggen;
De gouden munten werden zeer nauwkeurig op de uiterste remedie van 2 aas gewogen, en voor iedere aas ondermassa diende men 2 stuivers bij te betalen.

Rechtsonder op het etiket van het gouddek van een superbox van Jan Cean, met inkt gedateerd met de jaartallen 1629, 1639, 1643, 1644, 1645 en 1648 wordt de tekst net iets anders geschreven. Stuiver wordt op dit etiket niet als stuyv. maar als stuijv. geschreven;

“Alle Goud wort / gewegen met de / Remedie van 2 / aesen int huijsken / elc aes à 2 stuijv.”

Noot
De term superbox is door Gary Batz bedacht voor een dubbele muntgewichtdoos; te weten een muntgewichtdoos waarmee zowel gouden als zilveren munten kunnen worden gewogen. Een superbox is een muntgewichtdoos die, naast een dek met muntgewichten voor gouden munten, tevens een dek met muntgewichten voor zilveren munten bevat.

De azen; bijbetaling in geval van een te lichte zilveren munt tot circa 1645
Net als bij gouden munten gebruikte men ook bij zilveren munten azen om de ondermassa te bepalen; in feite corrigeerde men ook daarmee de massa van zilveren munten ten opzichte van de massa van de muntgewichten waarmee ze werden gewogen. Via Rio Holtman ontving ik informatie over een Ordonnantie uit 1608, “houdende de reductie van den cours”, waaruit dat blijkt. In die Ordonnantie staat onder punt III;


III.
Ende soo enige der voorsz Silvere penningen lichter worden bevonden ende te excederen de voorsz respective geconsenteerde Remedien tot een ofte uyterlijck anderhalf Engelsch toe  /  sal daer voor worden betaelt van elck aes anderhalven penninck Hollants  /  doende de sesthien der selver penninghen eenen stuyver  /  ende soo verre eenighe der voorsz Silvere Specien quamen te excederen boven de voorsz geconsenteerde remedien meer als anderhalven Engelsch  /  Wy hebben all de selve verclaert ende verclaren by desen voor billoen.

In modern Nederlands betekent dat; 
III.
En als enige van de eerdergenoemde zilveren muntstukken lichter blijken te zijn en de eerdergenoemde daarop betrekking hebbende toegestane remedie tot één of maximaal anderhalf Engels blijkt te overschrijden  /  zal daarvoor worden betaald van elk aas (noot H. Tieleman; elke aas ondermassa) 1,5 penninck Hollants  /  een stuiver heeft een waarde van 16 van dergelijke penningen  /  en als enige van de eerdergenoemde zilveren muntstukken de eerdergenoemde toegestane remedie met meer dan 1,5 engels overschrijdt  /  hebben wij die allemaal verklaard en verklaren wij die hierbij voor biljoen.

Feitelijk wilde dat zeggen;
In 1608 werden zilveren munten zeer nauwkeurig op de uiterste remedie gewogen, en voor iedere aas ondermassa lager dan de toegestane remedie tot 1 of maximaal 1,5 engels, moest men een bedrag van 1,5 penninck Hollands bijbetalen, waarbij gold; 16 penninck Hollants = 1 stuiver.
Een zilveren munt werd voor biljoen verklaard ofwel afgekeurd c.q. buiten omloop gesteld als de toegestane remedie met meer dan 1,5 engels werd overschreden, anders gezegd; als de ondermassa de 1,5 engels overschreed.

Voorbeeld 1
Als een zilveren munt dus 1/2 engels = 16 aas ondermassa lager dan de toegestane remedie kende, moest men
16 x 1,5 pennick Hollants = 24 penninck Hollants = 24/16 stuiver = 1,5 stuiver bijbetalen.


Voorbeeld 2
Als een zilveren munt dus 1,5 engels = 48 aas ondermassa lager dan de toegestane remedie kende, moest men
48 x 1,5 pennick Hollants = 72 penninck Hollants = 72/16 stuiver = 4,5 stuiver bijbetalen.


Voorbeeld 3
Als een zilveren munt dus 49 aas, en dus meer dan 1,5 engels = 48 aas, ondermassa lager dan de toegestane remedie kende, werd de munt voor biljoen verklaard.
De maximale ondermassa op basis van de Ordonnantie uit 1608 bedroeg dus 1,5 engels ofwel 48 aas. Als een zilveren munt die maximale ondermassa c.q. de toegestane remedie met meer dan 1,5 engels overschreed werd die munt voor biljoen verklaard ofwel afgekeurd c.q. buiten omloop gesteld.

Noot
1/2 Troois engels = 16 Troois aas = 16 x 0,048063254 = 0,769012063 gram.
1 Troois engels = 32 Troois aas = 32 x 0,048063254 = 1,538024125 gram.
1,5 Troois engels = 48 Troois aas = 48 x 0,048063254 = 2,307036188 gram.

Noot
De betekenis van biljoen c.q. billioen, ook wel geschreven als billoen of bouljon, is in dit geval dus feitelijk; slechte zilvermunten, slechte, afgekeurde zilveren munten, afgekeurd zilvergeld, buiten omloop c.q. buiten gebruik gestelde zilveren munten.

De ordonnantie uit 1608 vermeldt dus de volgende bijbetaling per aas ondermassa;
1 aas ondermassa  /  bijbetaling 1,5 penning
2 aas ondermassa  /  bijbetaling 2 x 1,5 = 3 penning
3 aas ondermassa  /  bijbetaling 3 x 1,5 = 4,5 penning
4 aas ondermassa  /  bijbetaling 4 x 1,5 = 6 penning
5 aas ondermassa  /  bijbetaling 5 x 1,5 = 7,5 penning
6 aas onder massa  /  bijbetaling 6 x 1,5 = 9 penning
7 aas onder massa  /  bijbetaling 7 x 1,5 = 10,5 penning
8 aas ondermassa  /  bijbetaling 8 x 1,5 = 12 penning = 12/16 stuiver = 3/4 stuiver
9 aas ondermassa  /  bijbetaling 9 x 1,5 = 13,5 penning
10 aas ondermassa  /  bijbetaling 10 x 1,5 = 15 penning
11 aas ondermassa  /  bijbetaling 11 x 1,5 = 16,5 penning
12 aas ondermassa  /  bijbetaling 12 x 1,5 = 18 penning
13 aas ondermassa  /  bijbetaling 13 x 1,5 = 19,5 penning
14 aas ondermassa  /  bijbetaling 14 x 1,5 = 21 penning
15 aas ondermassa  /  bijbetaling 15 x 1,5 = 22,5 penning
16 aas ondermassa  /  bijbetaling 16 x 1,5 = 24 penning = 24/16 stuiver = 1,5 stuiver
32 aas ondermassa  /  bijbetaling 32 x 1,5 = 48 penning = 48/16 stuiver = 3 stuiver
48 aas ondermassa  /  bijbetaling 48 x 1,5 = 72 penning = 72/16 stuiver = 4,5 stuiver

Bij de bepaling van de ondermassa van zilveren munten was in 1608 een nauwkeurigheid van 1 aas =
0,048063254 gram blijkbaar gebruikelijk.


In 1608 werd de ondermassa van zilveren munten om de volgende redenen klaarblijkelijk enkel met azen en nog niet met stuiverazen bepaald;
1
In de Ordonnantie van 1608 wordt met betrekking tot de ondermassa alleen gesproken over azen en penninck Hollants c.q. penningen, terwijl de grotere massawaarden in engels worden uitgedrukt.
2
In de Ordonnantie van 1608 wordt niet gesproken over stuiverazen. Stuiverazen werden, zoals beschreven in het hierna vermelde punt 3, vermoedelijk pas rond 1645/1650 in gebruik genomen.
3
Rio Holtman vermeldt in correspondentie over de door hem onderzochte zilverdozen uit de periode 1645-1650 en
superboxen uit de periode 1605-1685, dat er in de vroegste muntgewichtdozen met muntgewichten voor zilveren munten (noot H. Tieleman; zilverdozen van vóór 1645/1650) veel meer reguliere azen aanwezig zijn.
Dat duidt erop dat er in die tijd enkel met azen en niet met stuiverazen werd gewogen. Of daar veelvuldig zilveren munten mee werden nagewogen moet nog worden uitgezocht…………..Uit de correspondentie van Rio Holtman blijkt dat er pas in muntgewichtdozen van rond 1645/1650 stuiverazen aanwezig zijn met massawaarden van 6, 5, 4, 3, 2 en 1 stuiveraas.
4
Volgens de Ordonnantie uit 1608 gold dat er per aas ondermassa 1,5 penning bijbetaald moest worden, terwijl
1 stuiver uit 16 penningen bestond. Als er conform de Ordonnantie uit 1608 met azen en met stuiverazen gerekend zou worden zou gelden;

1 stuiveraas = 10,666666666 aas = 0,512674709 gram = 10,666666666 x 1,5 penning = 16 penning = 1 stuiver
3/4 stuiveraas = 8 aas = 3/4 x 0,512674709 gram = 0,384506031 gram = 8 x 1,5 penning = 12 penning = 3/4 stuiver
1,5 stuiveraas = 16 aas = 1,5 x 0,512674709 gram = 0,769012063 gram = 16 x 1,5 penning = 24 penning =
1,5 stuiver

2 stuiveraas = 21,333333333 aas = 1,025349419 gram = 21,333333333 x 1,5 = 32 penning = 32/16 stuiver =
2 stuiver

3 stuiveraas = 32 aas = 3 x 0,512674709 gram = 1,538024125 gram = 32 x 1,5 penning = 48 penning = 3 stuiver
4 stuiveraas = 42,666666666 aas = 2,050698837 gram = 42,666666666 x 1,5 = 64 penning = 64/16 stuiver =
4 stuiver

4,5 stuiveraas = 48 aas = 4,5 x 0,512674709 gram = 2,307036188 gram = 48 x 1,5 penning = 72 penning =
4,5 stuiver


De massawaarde van 1, 2 en 4 stuiveraas leveren voor wat betreft het aantal azen onmogelijke, irreële waarden op, terwijl de massawaarden in grammen niet passen binnen het Troois gewichtenstelsel.
De massawaarden van 3/4 , 1,5, 3 en 4,5 stuiveraas leveren voor wat betreft het aantal azen wel reële waarden op, terwijl de massawaarden in grammen ook passen binnen het Troois gewichtenstelsel.
Op basis van de gegevens genoemd onder de punten 1 t/m 4 mogen we gevoeglijk concluderen dat er in 1608 niet en pas rond 1645/1650 wel met stuiverazen gerekend zal zijn.

De stuiverazen; bijbetaling in geval van een te lichte zilveren munt vanaf circa 1645
In het boek 2000 jaar gewichten in de Nederlanden vermelden de heren D.A. Wittop Koning en G.M.M. Houben de zogeheten stuiverazen, ook wel zilverazen genoemd. Wanneer een stuiveraas (= 8 aas = 0,384506031 gram) ook wel zilveraas wordt genoemd kan de term zilveraas verward worden met de zilversmedenaas (= 1 aas = 0,048063254 gram). Een stuiveraas of zilveraas is dus iets heel anders dan een zilversmedenaas. Om die reden hanteren we hier de benaming stuiveraas in plaats van zilveraas. Er geldt;

1 stuiveraas = 1 zilveraas = 1/4 Trooise engels = 8 Trooise aas = 0,384506031 gram.
1 zilversmedenaas = 1 Trooise aas = 0,048063254 gram.
Informatie over het zilversmedenaas is te vinden op www.goudenzilverweging.nl  > Gewichten > Karaatgewichten


Stuiverazen zijn messing, vierkante lamelgewichten, waarop een cijfer is afgeslagen dat het aantal stuiverazen aangeeft, met daarnaast de letter S, die staat voor stuiveraas. De stuiverazen bezaten meestal een massawaarde van 6, 5, 4, 3, 2 en 1 stuiveraas. In een superbox is echter ook al een gewicht van 8 stuiveraas aangetroffen.
Gewichten van 1 stuiveraas bezitten in elk geval vanaf 1645 een massa van 8 aas = 1/4 engels =
1/4 x 1,538024125 gram = 0,384506031 gram. Dat blijkt uit de aanwezige stuiverazen in een muntgewichtdoos van Jan Caen uit 1645 zoals G.A. van Borssum Buisman die beschrijft in het artikel Over muntgewichten en -balansen uit het Jaarboek voor Munt- en Penningkunde, 40 (1953), blz. 125. Hij schrijft over het wegen van zilverstukken;


Op gezag van de desbetreffende muntplaccaten moest voor ieder aas onderwicht van een zilveren munt (na aftrek van de remedie) 2 penningen betaald worden: het gewicht van 1/4 engels vertegenwoordigde dus de waarde van
1 stuiver. In een doos met muntgewichten voor het wegen van zilverstukken van Jan Caen (1645) staat dan ook bij het vakje, waarin zich blokjes met een gewicht van 8 aas en veelvouden daarvan bevinden, "stuiver-azen" geschreven. (Ook werden ze wel "silver aasen" genoemd.)


In modern Nederlands betekent het bovenstaande;
Op gezag van de desbetreffende muntplakkaten moest men voor iedere aas die een zilveren munt meer dan de toegestane remedie te licht was c.q. voor iedere aas ondermassa van een zilveren munt (na aftrek van de remedie)
2 penningen Hollants bijbetalen: de massa van 1/4 engels (noot: dat is 1 stuiveraas) vertegenwoordigde dus de waarde van (noot: 8 aas x 2 penning = 16 penning =) 1 stuiver. In een doos met muntgewichten voor het wegen van zilverstukken van Jan Caen (1645) staat dan ook bij het vakje, waarin zich blokjes met een gewicht van 8 aas en veelvouden daarvan bevinden, stuiverazen geschreven (Ook werden ze wel zilverazen genoemd.)


Voor de stuiveraas gold; 1 stuiveraas = 1 zilveraas = 1/4 engels = 8 aas = 0,384506031 gram = 1 stuiver , immers de stuiveraas kwam in geldwaarde overeen met 8 aas x 2 penningen Hollants = 16 penningen Hollants = 1 stuiver. Per stuiveraas ondermassa ofwel te lichte massa na aftrek van de in azen uitgedrukte remedie, diende men 1 stuiver bij te betalen.

Volgens hetgeen G.A. van Borssum Buisman beschrijft en de stuiverazen uit de muntgewichtdoos van Jan Caen uit 1645 golden dus de volgende bijbetalingen per aas ondermassa;
1 aas ondermassa  /  bijbetaling 2 penning
2 aas ondermassa  /  bijbetaling 2 x 2 = 4 penning
3 aas ondermassa  /  bijbetaling 3 x 2 = 6 penning
4 aas ondermassa  /  bijbetaling 4 x 2 = 8 penning
5 aas ondermassa  /  bijbetaling 5 x 2 = 10 penning
6 aas ondermassa  /  bijbetaling 6 x 2 = 12 penning
7 aas ondermassa  /  bijbetaling 7 x 2 = 14 penning
8 aas ondermassa  /  bijbetaling 8 x 2 = 16 penning = 1 stuiver
9 aas ondermassa  /  bijbetaling 9 x 2 = 18 penning
10 aas ondermassa  /  bijbetaling 10 x 2 = 20 penning
11 aas ondermassa  /  bijbetaling 11 x 2 = 22 penning
12 aas ondermassa  /  bijbetaling 12 x 2 = 24 penning = 1,5 stuiver
13 aas ondermassa  /  bijbetaling 13 x 2 = 26 penning
14 aas ondermassa  /  bijbetaling 14 x 2 = 28 penning
15 aas ondermassa  /  bijbetaling 15 x 2 = 30 penning
16 aas ondermassa  /  bijbetaling 16 x 2 = 32 penning = 32/16 stuiver = 2 stuiver
24 aas ondermassa  /  bijbetaling 24 x 2 = 48 penning = 48/16 stuiver = 3 stuiver
32 aas ondermassa  /  bijbetaling 32 x 2 = 64 penning = 64/16 stuiver = 4 stuiver
40 aas ondermassa  /  bijbetaling 40 x 2 = 80 penning = 80/16 stuiver = 5 stuiver
48 aas ondermassa  /  bijbetaling 48 x 2 = 96 penning = 96/16 stuiver = 6 stuiver

Onbekend is wanneer de stuiverazen precies in gebruik werden genomen. Om dat te weten te komen dienen alle zilverdozen en superboxen uit de periode 1608-1645/1650 onderzocht te worden op de aanwezigheid van stuiverazen of op het opschrift “stuyver aes” bij het azendeksel in het zilverdek. Volgens de door Rio Holtman verzamelde informatie, op basis van de vele muntgewichtdozen die hij heeft onderzocht, bevond zich vanaf ongeveer 1645/1650 in de muntgewichtdozen voor zilveren munten en in de superboxen vaker een serie stuiverazen.

Stuiverazen werden dus gebruikt om de massa van zilveren munten te corrigeren ten opzichte van de massa van de muntgewichten waarmee de zilveren munten werden gewogen. De naam stuiveraas kent zijn oorsprong in het feit dat er voor elke stuiveraas ondermassa van een zilveren munt 1 stuiver moest worden bijbetaald. Bij een ondermassa van 5 stuiverazen = 5 x 8 aas = 40 aas diende men dus 5 stuivers bij te betalen.

Of rond 1645/1650 de ondermassa na aftrek van de toegestane remedie ofwel de ondermassa lager dan de toegestane remedie nog per aas werd bepaald en of er toen met een bijbetaling van 2 penning per aas werd gerekend is echter de vraag. Vermoedelijk was men in die tijd niet erg geïnteresseerd in muntstukken van weinig waarde. In de eerder genoemde muntgewichtdoos voor zilveren munten c.q. de zilverdoos van Jan Caen uit 1645 is namelijk een vakje aanwezig waarbij stuiverazen staat geschreven. Daarin zitten enkel stuiverazen van 8 aas = 0,384506031 gram en veelvouden daarvan. Van azen is dus geen sprake meer. In 1645 werd de ondermassa van zilveren munten, na aftrek van de remedie, blijkbaar bepaald met stuiverazen, en vereiste men bij de bepaling van de ondermassa nog slechts een nauwkeurigheid van 1 stuiveraas = 8 aas = 0,384506031 gram. De nauwkeurigheid van 1 aas zoals die in 1608 nog gold was toen kennelijk losgelaten. Een nauwkeuriger weging werd toen, hoewel de muntplakkaten nog een bijbetaling per aas ondermassa vermeldden, waarschijnlijk niet meer geëist.

Dergelijke stuiverazen werden uitsluitend gebruikt in Amsterdamse muntgewichtdozen met muntgewichten voor zilveren munten en in de zogeheten superboxen waarin, naast een dek met muntgewichten voor gouden munten, tevens een dek met muntgewichten voor zilveren munten zat. Stuiverazen werden in de zilverdozen opgeborgen in een apart vak voor de stuiverazen en in de superboxen in het zilverdek, ze zijn echter vaak verloren gegaan.

Uit muntgewichtdozen van rond 1645/1650 zijn stuiverazen bekend met de volgende waarden;
8 stuiveraas = 2 engels = 64 aas = 3,076048250 gram = 64 x 2 penning = 128/16 stuiver = 8 stuiver
6 stuiveraas = 1,5 engels = 48 aas = 2,307036188 gram = 48 x 2 penning = 96/16 stuiver = 6 stuiver
5 stuiveraas = 1,25 engels = 40 aas = 1,922530156 gram = 40 x 2 penning = 80/16 stuiver = 5 stuiver
4 stuiveraas = 1 engels = 32 aas = 1,538024125 gram = 32 x 2 penning = 64/16 stuiver = 4 stuiver
3 stuiveraas = 0,75 engels = 24 aas = 1,153518094 gram = 24 x 2 penning = 48/16 stuiver = 3 stuiver
2 stuiveraas = 0,5 engels = 16 aas = 0,769012063 gram = 16 x 2 penning = 32/16 stuiver = 2 stuiver
1 stuiveraas = 0,25 engels = 8 aas = 0,384506031 gram = 8 x 2 penning = 16/16 stuiver = 1 stuiver

Of ook daarmee veelvuldig zilveren munten werden nagewogen moet nog worden uitgezocht…………..

In 1608 moest er 1,5 penning per aas ondermassa worden betaald en rond 1645 was dat 2 penning per aas. Dat betekende;
8 aas ondermassa: in 1608 bijbetaling van 12 penning = 0,75 stuiver, rond 1645 bijbetaling van 16 penning = 1 stuiver
16 aas ondermassa: in 1608 bijbetaling van 24 penning = 1,5 stuiver, rond 1645 bijbetaling van 32 penning = 2 stuiver
24 aas ondermassa: in 1608 bijbetaling van 36 penning = 2,25 stuiver, rond 1645 bijbetaling van 48 penning =
3 stuiver

32 aas ondermassa: in 1608 bijbetaling van 48 penning = 3 stuiver, rond 1645 bijbetaling van 64 penning = 4 stuiver
40 aas ondermassa: in 1608 bijbetaling van 60 penning = 3,75 stuiver, rond 1645 bijbetaling van 80 penning =
5 stuiver

48 aas ondermassa: in 1608 bijbetaling van 72 penning = 4,5 stuiver, rond 1645 bijbetaling van 96 penning = 6 stuiver

In 1608 bedroeg de maximale ondermassa op basis van de ordonnantie uit 1608, zoals eerder vermeld, 1,5 engels ofwel 48 aas. Als die maximale ondermassa werd overschreden stelde men de betreffende zilveren munt buiten omloop.
Rond 1645 werd, gezien een gewicht van 8 stuiveraas dat in een superbox werd aangetroffen, zelfs een ondermassa van 8 x 8 aas = 64 aas = 2 engels en een bijbetaling van 64 x 2 penning = 128/16 stuiver = 8 stuiver getolereerd.

In 1608 moest er voor de toegestane ondermassa van een zilveren munt minder worden bijbetaald dan rond 1645, met andere woorden de bijbetaling was in 1608 goedkoper dan rond 1645. Vanuit dat oogpunt bezien is het eigenlijk best vreemd dat er in 1608 nog een nauwkeurigheid van 1 aas gold en rond 1645 een nauwkeurigheid van slechts
8 aas……………..

Wellicht werd rond 1645 een ondermassa van iets meer dan 1/4 engels nog als 1/4 engels gerekend, waardoor de bijbetaling in stuivers omhoog moest. Zou men dan toch nog met azen en penningen gerekend hebben………….?

Foto: Webmuseum goudenzilverweging.nl