www.goudenzilverweging.nl Goud- en zilverweging

Andere objecten

4 mark krukgewicht uit Utrecht collectie W

Type gewicht

Krukgewicht.

Gebruik van het gewicht

Troois gewicht ten behoeve van goud- en zilverweging.

Gieter/fabrikant

Onbekend.

Opschriften

Op de kraag is afgeslagen:
* 4 MARK   Het cijfer 4 staat voor 4 Trooise mark.
* Het cijfer 4, dat staat voor 4 Trooise mark.

Berekende massa

4 mark = 4 x 246,083860000 = 984,335440000 gram = 984,34 gram.

Gewogen massa

989,2 gram.
De overschrijding van de berekende massa wordt veroorzaakt door de justering/verzwaring met veel lood in de onderzijde, want lood wordt na verloop van tijd zwaarder.

IJkmerken

Door de letter M van MARK is het merk van de Utrechtse ijkmeester Augustijn Sompe/van Sompeke afgeslagen. Verschillende bronnen vermelden een andere achternaam. Hierna wordt, vanwege de initialen AS in zijn merk, als achternaam Sompe gebruikt.

Op de kraag is het stadswapen van Utrecht waarmee gewichten daar werden geijkt en een eenvoudig gestileerde Franse of Trooise lelie afgeslagen.
De Franse of Trooise lelie geeft aan dat we te maken hebben met een Troois gewicht ten behoeve van goud- en zilverweging.
 

Eerste ijk

n.v.t., tenminste geen jaartal, wel het stadswapen van Utrecht en de Franse of Trooise lelie.

Laatste ijk

n.v.t., tenminste geen jaartal, wel het stadswapen van Utrecht en de Franse of Trooise lelie.

Aantal keer geijkt

1x.

IJkmeester

Op de kraag, door de letter M van MARK, is het merk van de Utrechtse ijkmeester van de ellen, maten en gewichten, tevens goud- en zilversmid, Augustijn Sompe afgeslagen. Het merk van deze ijkmeester was tot
11-03-2017 nog onbekend!
Sompe werd op 11-01-1627 benoemd, net als zijn opvolgers op een pacht van vijftich gulden jearlijcx. Hij bekleedde zijn ambt totdat Roeloff van Cuylenborch/Cuijlenborg hem in 1633 opvolgde.

Het merk van ijkmeester Sompe is het paard van Sint Maarten/Sint Martinus met eronder zijn initialen AS in een vierkant stempelveld met afgesnoten hoeken. Waarom in zijn merk het paard van Sint Maarten is afgebeeld wordt hierna toegelicht.

Vóór 1528 was de oude stadsbanier van Utrecht van linksboven naar rechtsonder in twee delen doorsneden, het bovenste deel was wit het onderste rood. In het witte deel was de schutspatroon van Utrecht, Sint Maarten te paard en een bedelaar afgebeeld. Volgens de legende zou Sint Maarten zittend op een paard met zijn zwaard zijn rode mantel in tweeën hebben gesneden en de helft aan de naakte bedelaar hebben toegeworpen.
Vanwege het feit dat Sint Maarten de schutspatroon van de stad was werden de Utrechtse bisschoppen wel Sint Maartens-mannen genoemd, terwijl de mindere geestelijkheid en de aanzienlijke burgerij als dienstmannen of dienstknechten van Sint Maarten werden betiteld.

In 1528 moest bisschop Hendrik van Beieren het wereldlijk gezag over het oude Sticht van Utrecht aan keizer Karel V afstaan. Karel V beval vanaf toen om alles wat aan de heerschappij van de bisschop herinnerde te verwijderen.

Het Utrechtse wapen is nu een van linksboven naar rechtsonder doorsneden schild. Het bovenste deel is van zilver, het onderste van keel/rood. Het stadswapen is gelieerd aan de oude stadsbanier van vóór 1528, maar bestaat sinds 1528 uit twee lege velden zonder wapenstukken. Het rode deel staat symbool voor de halve rode mantel van Sint Maarten, als symbool voor de barmhartigheid, de Christelijke milddadigheid/goedgeefsheid en de liefde.
Op de stedelijke munten kwam het stadswapen overigens al sinds 1477, waarschijnlijk als uiting van verzet tegen de usurpaties (wederrechtelijke inbezitnemingen) van de Bisschop David van Bourgondië, in die vorm voor.

Bijzonderheden

De diameter van de kraag van het gewicht, net onder de kruk, is iets groter dan de bovenzijde van het gewichtlichaam, net onder de kraag. Het gewichtlichaam loopt naar de bovenkant iets taps toe.

Op het gewichtlichaam zijn de volgende sierringen aangebracht:
* Drie dubbele sierringen in de bovenkant.
* Drie dubbele sierringen in het midden.
* Drie dubbele sierringen in de onderkant.

Het gewicht is in de onderkant alleen met lood gejusteerd/op massa gebracht.

De Utrechtse Ordonnantie op het IJkambt van ellen, gewichten en maten d.d. 10-01-1627, aangevuld d.d. 19-02-1638, vermeldt een aantal voorschriften over het ijken van Trooise gewichten, deze worden in de hieronder genoemde artikelen weergegeven.

Ordonnantie op het Yckampt van Ellen, Gewichten, en Maaten, den 10 Januar MDCXXVII; geamplieert den 19 Februar MDCXXXVIII

Noot: 10 Januar MDCXXVII=10-01-1627 / geamplieert betekent aangevuld, uitgebreid / 19 Februar MDCXXXVIII=19-02-1638.

Artikel I
In den eersten, dat de Troysche wigten die de goud- ende silversmeeden gebruyken, te licht bevonden zynde, met geen loot, ofte tin en zullen mogen worden verswaart, maar met koper in de wicht moeten geriveert worden.


In het boek 2000 jaar gewichten in de Nederlanden wordt dat op blz. 75 en 76 omschreven als: Trooise gewichten die de goud- ende silversmeeden gebruyken mochten niet met lood of tin worden verzwaard, ze moesten worden gejusteerd met koper in de wicht.
Het woord geriveert wordt hier vertaald als gejusteerd, echter geriveert betekent letterlijk omklonken, met geklonken werk omsloten, omgeslagen. Dat door goud- en zilversmeden gebruikte te lichte Trooise gewichten met geen loot, ofte tin en zullen mogen worden verswaart, maar met koper in de wicht moeten geriveert worden betekent dus dat deze gewichten niet alleen met lood of tin gejusteerd/ verzwaard mochten worden, maar met door koper in het gewicht omklonken lood of tin.
Een gewicht justeren door middel van alleen het vastklinken van koper in het gewicht zou niet het gewenste resultaat opleveren, want op die manier kan een gewicht niet verzwaard worden.

Artikel II
Aangaande het Engelsch gewicht, als dat te licht word bevonden, en sal niet gelapt mogen worden, maar moeten in stucken gesneeden zijn.

Met te licht Engelsch gewicht worden de kleine Trooise gewichten bedoeld, die mochten niet gelapt ofwel gejusteerd worden, maar dienden in stukken gesneden/vernietigd te worden.

Artikel IV
Item, alle sware gewichten, die ringen, of handvaten hebben, en sullen niet verswaart worden, met gebogen loot om deselve ringen, of handvaten, maar op wigten gegoten.

Het gaat hier waarschijnlijk niet om Trooise koperen/bronzen gewichten maar om ijzeren, zogeheten loodkraaggewichten. 

Artikel VII
Dat de yckinge van de maten, ende Keulsche gewigten gedaan sal worden jaarlycx, terstont na Nieuw-jaar, ook van de wichten, en maaten tot Vreeswyk, alias de Vaart, daar van aldaar dan publicatie sal worden gedaan, ende van de Troysche, ofte goudsmeden gewichten binnen veertien dagen, na Lichtmisse.


Maria-Lichtmis/kortweg Lichtmis is een christelijk feest dat op 2 februari gevierd wordt.

Augustijn Sompe werd op 11-01-1627, een dag na de afkondiging van de Ordonnantie d.d.10-01-1627, benoemd. Hij ijkte het gewicht hoewel de justering afweek van de in Artikel I van de Ordonnantie gestelde eis: de justering was alleen met lood en niet met door koper in het gewicht omklonken lood of tin uitgevoerd. Het gewicht was zichtbaar al vóór de afkondiging van de Ordonnantie d.d. 10-01-1627 in gebruik en met lood gejusteerd. Waarschijnlijk heeft ijkmeester Sompe het gewicht kort na de afkondiging van de Ordonnantie en zijn benoeming geijkt. Het is gezien de justeringseis in de Ordonnantie niet aannemelijk dat het na de benoeming van Sompe op 11-01-1627 nog lang in gebruik is geweest.

Dit mogelijk in 1627 door ijkermeester Sompe geijkte gewicht laat zien dat er in Utrecht rond 1630 al weerstand bestond tegen het ijken van Trooise gewichten door de ijk- en justeermeester-generaal van Holland en West-Friesland. Gerrit Geens oefende toen van 1621-1658 dat ambt uitsluitend daar uit, want hij was niet aangesteld over de gehele Unie/de geünieerde Zeven Provinciën. Op 25-03-2017 vroeg de conservator van het Webmuseum goudenzilverweging.nl aan twee gerenommeerde verzamelaars van de Gewichten en Maten Verzamelaars Vereniging of ze ooit een Troois gewicht waren tegengekomen dat niet door een ijk- en justeermeester-generaal maar door een plaatselijke ijker was geijkt. Dat was in hun rijke, decennialange verzamelaarsleven nog nooit gebeurd en maakt dit gewicht daarom uniek en uiterst zeldzaam.

Utrecht bleef zich verzetten, ook toen J. l’Admiral ijk- en justeermeester-generaal was. Hij werd op 10-03-1745 door de Staten van Holland benoemd tot ijk- en justeermeester-generaal van het Troois gewicht over het gehele gewest Holland en West-Friesland. Hij kreeg als enige van alle ijk- en justeermeesters-generaal van het Troois gewicht, om meer eenheid te waarborgen, vanaf 01-05-1750 tot 1770 van de Staten-Generaal ook nog de aanstelling tot Ykmeester of Justeermeester-Generaal van de kleine Yk- of Troische Gewigten over de Geheele Unie/de geünieerde Zeven Provinciën.

Jacob l’Admiral had zijn aanstelling over de gehele Unie waarschijnlijk mede te danken aan de ongelijkwigtigheid van de gouden dukaten die de verschillen Munthuizen van de Republiek toen produceerden en aan de inaccuraatheijd van de algemeen in gebruik zijnde goud- of muntgewichten.
Op 01-05-1750 verkreeg l’Admiral met zijn aanstelling over de gehele Unie het recht om alle zilversmeden in de Zeven Provinciën te bezoeken en de balansschalen en gewichten te controleren en te ijken. Per die datum werd door de Staten-Generaal ook zijn instructie vastgesteld, die tevens de definitieve bepaling van zijn salaris inhield en waarin werd vastgesteld dat de herijkperiode voor de Trooise gewichten op 3 jaar werd gesteld.
Jacob l’Admiral ondervond buiten Holland bij de uitoefening van zijn ambt weinig medewerking. Om die reden werden zijn opvolgers niet meer over de gehele Unie aangesteld, maar oefenden zij hun functie weer uitsluitend in Holland en West-Friesland uit.

Saillant detail is in dit kader dat l’Admiral bij de uitoefening van zijn ambt niet alleen in de gehele Unie maar met name in Utrecht veel weerstand ondervond. Hij richtte zich in een brief d.d. 08-10-1752 tot de stedelijke regering met de mededeling dat hij diezelfde week Utrecht zou bezoeken om daar de goud en andere Troysche gewigten en schaalen te ijken.
De Utrechtse gecommitteerden tot de ijk brachten na overleg met het goud- en zilversmedengilde rapport uit. De dekens van het gilde hadden geen bezwaar tegen de komst van l’Admiral, ze boden hem zelfs aan om voor het uitvoeren van zijn werkzaamheden hun gildekamer te gebruiken mits dan bevrijdt te zijn van ’t jaarlijks ijcken bij Geelkerken. Met Geelkerken werd Theodorus van Geelkerken bedoeld, hij was tussen 1730 en 1778 de Utrechtse ijkmeester.

Bij publicatie van 08-11-1752 werd zijn komst op 15 en 16-11-1752 bekend gemaakt. Op verzoek van de dekens van het goud- en zilversmedengilde werd van Geelkerken op 01-05-1763 echter door de vroedschap, het bestuurscollege van Utrecht, opnieuw gemachtigd om de Trooise gewichten te ijken.
Hoewel l’Admiral de verplichting had om eenmaal per drie jaar de Trooise gewichten te komen ijken, de herijkperiode voor de Trooise gewichten was in zijn instructie van 01-05-1750 immers op 3 jaar vastgesteld, was hij in 1763 al zeven jaar niet meer in Utrecht geweest.
Jacob l’Admiral diende bij de Staten-Generaal, naast een klacht over een aantal andere zaken, ook een klacht in over van Geelkerken’s vernieuwde machtiging om de Trooise gewichten te ijken. De Staten-Generaal correspondeerden daarover met de Staten van Utrecht en op 06-08-1766 werd de kwestie in een vergadering van de Staten van Utrecht besproken. Via de vroedschap werden de gecommitteerden tot de ijk vervolgens over de kwestie geïnformeerd en het door de gecommitteerden tot de ijk uitgebrachte rapport viel voor l’Admiral ongunstig uit. Dat rapport werd aan de burgemeester overhandigd om het in de vergadering van de Staten van Utrecht te kunnen gebruiken.

De opvolger van Jacob l’Admiral, Pieter Jacob le Cointe, was van 1770-1781 de ijk- en justeermeester-generaal van het Troois gewicht over het gehele gewest Holland en West-Friesland en dus niet meer over de gehele Unie. Toen Le Cointe later aan de Staten van Utrecht verzocht om ook over Utrecht met het ambt van ijk- en justeermeester-generaal van het Troois gewicht te worden begunstigd, werd dat verzoek afgewezen. De afwijzing werd als volgt beargumenteerd: vermids de ondervinding geleerd heeft, dat ’t zelve ampt, wanneer door een persoon buiten de stad woonachtig, bekleed is, zeer slecht waargenoomen word, en de stad daar en boven thans nog van een eykmeester voorzien is, die zijn pligt zedert veele jaren met getrouwigheid, ijver en kundigheid heeft waargenomen.

De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat de taak die l’Admiral in 1750 als ijk- en justeermeester-generaal voor de gehele Unie werd opgedragen, feitelijk voor één persoon onuitvoerbaar was. Op zijn verzoek besloten de Staten-Generaal in 1758 dan ook de tekst van het tweede artikel van zijn instructie te wijzigen. Daarna hoefde l’Admiral niet meer zelf alle steden en plaatsen te bezoeken, maar enkel nog de grotere steden. De inwoners van nabij gelegen kleinere plaatsen mocht hij via een advertentie oproepen om bij hem langs te komen om hun gewichten en (balans)schalen te laten ijken.

Overigens blijkt ook uit de stadspublicaties van Haarlem dat de ijk- en justeermeester-generaal van de kleine Yk- of Troische Gewigten weliswaar met enige regelmaat maar zeker niet exact elke drie jaar zitting hield in de kamer van het lokale goud- en zilversmedengilde.
Het stadsbestuur vaardigde vlak voor een dergelijke zitting een ordonnantie uit, waarbij de bezitters van de gewichten voor goud- en zilverweging werden gesommeerd daar, op de in de ordonnantie genoemde dagen, te verschijnen om hun gewichten en (balans)schalen te laten ijken.

Inventarisnummer

n.v.t. / Collectie W

Foto's

Webmuseum goudenzilverweging.nl