Krukgewicht
Troois krukgewicht voor het wegen van partijen goud en zilver met een massa van 50 mark De wisselbank en het wegen van goud en zilver De wisselbank was een stedelijke instelling belast met giroverkeer Er waren onder meer wisselbanken in Amsterdam, Middelburg, Delft en Rotterdam In 1685 ging de Amsterdamse wisselbank zich ook bezighouden met de belening van specie, dat wil zeggen de bewaring van geld tegen een geringe aan de bank te betalen vergoeding Dat kwam de handel in edel metaal zeer ten goede Zo verwierven de VOC-kamers de benodigde contanten in gemunte en ongemunte vorm uit verschillende bronnen Zilveren staven of baren van zekere massa en gehalte betrok men van essayeurs of smelters en bij de muntmeesters werden de gewenste Nederlandse muntsoorten besteld Dergelijke contanten konden ook worden aangeschaft bij speciehandelaren, dat waren handelaren in muntgeld en muntmateriaal, of men nam ze op uit de voorraden van bijvoorbeeld de Amsterdamse wisselbank Om dat te kunnen doen moest men echter de beschikking hebben over een speciebriefje of recepis, feitelijk een stortings- of ontvangstbewijs c.q. het bewijs dat een bepaalde soort en hoeveelheid edel metaal of munten in de wisselbank was gedeponeerd Op het moment dat die specie in de wisselbank in bewaring was gegeven, werd een dergelijk recepis afgegeven, waarna een bedrag op de bankrekening van de aanbrenger werd bijgeschreven Dat bedrag lag ongeveer 5% onder de marktwaarde van het edel metaal De houder van het speciebriefje kon het indien gewenst op de Beurs, waar de speciehandel zich in één bepaalde hoek afspeelde, verhandelen Bij een dergelijke transactie werd alleen het verschil tussen de boekwaarde en de marktwaarde, agio genoemd, verrekend Vervolgens kon tegen overlegging van het speciebriefje de gewenste specie uit de bank worden opgenomen, waarna het saldo van de bankrekening voor het desbetreffende bedrag werd verminderd De Amsterdamse wisselbank had overigens de gewoonte om tegen inlevering van een speciebriefje voor een zak muntspecie van bijvoorbeeld 1000 dukaten, niet een willekeurige zak met dat aantal dukaten af te geven, maar slechts die ene zak waarvoor het speciebriefje destijds was afgegeven De speciekamers van de Amsterdamse wisselbank bevatten een flinke voorraad van zowel oude als nieuwe munten uit binnen- en buitenland Al in het begin van de 17e eeuw had Amsterdam zich ontwikkeld tot een stapelmarkt voor edele metalen Daardoor werden vrij regelmatig grote hoeveelheden zilver in de vorm van baren en munten uit Spanje aangevoerd In Amsterdam waren er in de 17e en 18e eeuw dan ook in de regel ruim voldoende Spaanse realen te vinden, die over het algemeen als grondstof dienden voor de producten van muntmeesters, zilversmeden en essayeurs Gebruik van het gewicht in de Wisselbank of door een speciehandelaar? Het gewicht kan in de Wisselbank en/of door speciehandelaren (handelaren in muntgeld en muntmateriaal) gebruikt zijn, echter dan in het bijzonder voor het wegen van hoeveelheden afgegeven edel metaal (goud en zilver) of partijen munten die als muntspecie werden gebruikt Wanneer een bepaalde soort en hoeveelheid edel metaal of munten in de Wisselbank bank was gedeponeerd ontving men als bewijs daarvoor een speciebriefje of recepis Noot Met de term specie, speciën of muntspecie werd muntgeld aangeduid; ook gemunt geld, geldstukken, kleingeld, klinkende munt of geldspeciën genoemd Zo werd de term specie bijvoorbeeld gebruikt in het gezegde; vijftig gulden in specie of kleingeld Met speciën of muntspecie werd echter ook het muntmetaal of het muntmateriaal, waaruit de munten werden geslagen, aangeduid Het was het door de muntmeester contant ingekochte goud en zilver dat behalve uit gouden en zilveren voorwerpen meestal bestond uit muntspecie c.q. muntgeld; munten die teveel gesleten waren of die niet (meer) in de omloop/circulatie waren toegelaten Gebruik van het gewicht door een geldwisselaar? Het gewicht kan ook door een geldwisselaar gebruikt zijn Een geldwisselaar kocht vreemde, niet toegelaten gouden en/of zilveren muntstukken lokaal op in ruil voor muntspeciën die binnen de Republiek of binnen het gewest waar hij werkzaam was wel waren toegelaten Hij was verplicht om in zijn kantoor een flinke schaar beschikbaar te hebben, waarmee hij alle ingewisselde verboden muntstukken, in aanwezigheid van de aanbieder, moest doorknippen Van het door hem ingekochte goud en zilver mocht hij echter niet heel veel op voorraad houden Edelmetaal afkomstig van ingekochte muntspeciën diende hij aan de Muntmeester van zijn gewest aan te bieden; goud in partijen van minimaal 10 mark en zilver in partijen van minimaal 50 mark Goud en zilver afkomstig uit inkoop in een andere vorm dan munten mocht gesmolten en in baren gegoten worden De geldwisselaar was niet verplicht om dit muntmateriaal aan te bieden aan het Munthuis van zijn gewest, dat mocht aan alle Munthuizen binnen de Republiek aangeboden worden Hij diende bovendien al zijn transacties te administreren, voor het goud hanteerde men daarbij een nauwkeurigheid van 1 engels Troois (1,538024125 gram) en voor het zilver een nauwkeurigheid van 1 ons Troois (30,7604825 gram)
Onbekend
50 MARC
50 mark = 50 x 246,083860000 gram = 12304,193000000 gram
12301,1 gram De afwijking ten opzichte van de berekende massa is 12304,193000000-12301,1 = 3,093000000 gram Het massaverschil in procenten, ten opzichte van de theoretisch berekende massa zoals op de kraag van het gewicht afgeslagen is zeer gering, namelijk; (12304,193000000-12301,1)/12304,193000000 x 100% = 0,025137772 % De nauwkeurigheid bedraagt 12304,193000000/(12304,193000000-12301,1) = 1 : 3978,077271259 Dit is nog steeds een hoge nauwkeurigheid, zeker gezien het feit dat het gewicht in 1811 voor het laatst is geijkt en vanaf toen “in omloop” is geweest
Jaartallen 1782 1803 1811 Het gewicht is voor het eerst geijkt in 1782, een jaar na het overlijden van de ijk- en justeermeester-generaal Pieter Jacob le Cointe Dat betekent dat het jaartal 1782 en het merk van Le Cointe zijn afgeslagen door S.G. Nagel toen hij, van 1781-1797, ijk- en justeermeester-generaal ad interim van Holland en West-Friesland was Het jaartal 1803 is afgeslagen door S.G.Nagel toen hij van 1797-1810 ijk-en justeermeester-generaal van Holland en West-Friesland was Het jaartal 1811 is afgeslagen door S.G.Nagel toen hij formeel als ijk- en justeermeester-generaal van Holland en West-Friesland was ontslagen De Franse of Trooise lelie, die geeft aan dat we te maken hebben met een Troois gewicht ten behoeve van goud- en zilverweging
Het jaartal 1782
Het jaartal 1811
3 x
Het merk van Pieter Jacob le Cointe (1745-1781), afgeslagen op de kraag van het gewicht Pieter Jacob le Cointe, werd geboren op 30-04-1745 Hij werd op 10-11-1770 door de Staten van Holland benoemd tot ijk- en justeermeester-generaal van het Troois gewicht over het gehele gewest Holland en West-Friesland P.J. le Cointe werd na het overlijden van l’Admiral, die buiten Holland in de uitoefening van zijn ambt veel over gebrek aan medewerking had te klagen, dan ook niet meer door de Staten-Generaal over de gehele Unie aangesteld Hij overleed op 09-09-1781 Het merk van Stephanus Gerardus Nagel (1748-1814), afgeslagen op het gewichtlichaam van het gewicht S.G. Nagel (1748-1814) was in de periode 1781 tot 1797 stadsijker van het Trooise gewicht te Amsterdam Hij was assistent van de ijk- en justeermeester-generaal Pieter Jacob le Cointe en werd na het overlijden van Le Cointe op 09-09-1781 van 1781-1797 ijk- en justeermeester-generaal ad interim over het gehele gewest Holland en West-Friesland Dat hield in dat hij tijdens zijn interim-periode (1781-1797) uitsluitend datgene ijkte wat hem ter examinatie werd aangeboden, waarbij hij het ijkmerk van zijn voorganger Pieter Jacob le Cointe gebruikte Hij werd op 27-09-1797 bij decreet van het Provinciaal Bestuur van Holland te Amsterdam benoemd tot ijk- en justeermeester-generaal van het Troois gewicht over het gehele gewest Holland en West-Friesland Op 10-01-1810 werd Nagel ‘volgens aanschrijving van den Heer Landdrost in dato 24 Januari 1810’ formeel als ijk- en justeermeester-generaal van Holland en West-Friesland ontslagen In 1811, toen het gewicht door hem is geijkt, was hij dus formeel niet in functie Nagel werd pas op 19-03-1814 door de Commissaris-Generaal tot de Financiën provisioneel/tijdelijk weer aangesteld. Hoewel hij gedurende de periode van zijn ontslag van 10-01-1810 tot 19-03-1814, die deels samenviel met de inlijving van de Nederlanden bij het Franse Keizerrijk door Napoleon Bonaparte gedurende de jaren 1810-1813, zijn werkzaamheden moest beperken tot herijken oefende hij zijn functie tot aan zijn overlijden op 28-11-1814 toch volledig uit Tot nog toe, in mei 2016, werd verondersteld dat S.G. Nagel gedurende zijn formele ontslag alleen herijkte Gebleken is sindsdien dat hij ook ijkte Twee voorbeelden daarvan zijn een gewicht van 3 engels dat hij in 1811 ijkte en een sluitgewicht van 1 Troois pond dat hij in 1811 herijkte Naast deze twee gewichten laten onder meer de hierna vermelde objecten zien dat Nagel tussen 10-01-1810 en 19-03-1814 toch ijkte en herijkte Herijk 1810: balansschaal van een balans voor goud- en zilverweging, collectie Webmuseum goudenzilverweging.nl Herijk 1810, 1811: zeskantig krukgewicht van 50 mark, collectie Geldmuseum Utrecht / per 01-01-2014 collectie DNB te Amsterdam dat op 14-09-2012 door de conservatoren van de Webmusea oudegewichtjes.nl en goudenzilverweging.nl in het depot van het Geldmuseum werd aangetroffen. IJk 1811: bankgewicht voor 600 guldens van 20 stuiver met de zak, collectie Webmuseum goudenzilverweging.nl IJk 1811: bankgewicht voor 300 Friese florijnen van 28 stuiver, particuliere collectie IJk 1811: gewicht van 3 engels, collectie Webmuseum goudenzilverweging.nl IJk 1811: sluitgewicht van 2 Troois pond op 22-11-2016 gemeld met foto’s door D. Dijs te Utrecht IJk 1811: sluitgewicht 8 Troois lood, collectie Webmuseum oudegewichtjes.nl Herijk 1811: sluitgewicht van 1 Troois pond, collectie Webmuseum goudenzilverweging.nl Herijk 1811: krukgewicht van 50 mark voor goud- en zilverweging, collectie Webmuseum goudenzilverweging.nl S.G. Nagel oefende de functie van ijk- en justeermeester-generaal van het Troois gewicht uit totdat hij op 28-11-1814 overleed
Het gewichtlichaam is aan de bovenkant versierd met een brede hol geprofileerde rand Op het gewichtlichaam zijn verder de navolgende sierringen aangebracht; * Één sierring vlak onder de hol geprofileerde rand * Twee sierringen onder de bovenste sierring net boven de afslagen van de Franse lelie, het merk van S.G. Nagel en de jaarletters 1803 en 1811 * Twee sierringen onder de afslagen van de Franse lelie, het merk van S.G. Nagel en de jaartallen 1803 en 1811 * Twee sierringen onder de onderste twee sierringen met tussen de beide paren sierringen een iets bolvormig geprofileerde band In 1811 was Nederland ingelijfd bij het Franse Keizerrijk van Napoleon Bonaparte (1810-1813) In het boek 2000 jaar gewichten in de Nederlanden staat op blz. 33 respectievelijk op blz. 43 abusievelijk vermeld: “In de gebieden die bij het Franse Keizerrijk behoorden werden geen aparte Trooise gewichten voor goud of zilver meer gebruikt”. “In de gebieden die omstreeks 1810 bij Frankrijk behoorden werden geen aparte Trooise gewichten voor goud of zilver gebruikt”. Dat er toen nog wel degelijk Trooise gewichten in gebruik waren voor het wegen van goud en zilver wordt duidelijk aan de hand van een aantal Trooise gewichten uit de collectie van het Webmuseum goudenzilverweging.nl Op al deze gewichten is naast de Franse of Trooise lelie tevens het jaartal 1811 afgeslagen: * Het gewicht voor het wegen van goud en zilver met een massa van 50 marc * Het gewicht voor het wegen van 600 guldens met de zak * Het gewicht voor het wegen van 300 florijnen met de zak De bovengenoemde Nederlandse gewichten stammen, omdat het jaartal 1811 erop is afgeslagen, uit de tijd dat de Nederlanden ingelijfd waren bij het Franse Keizerrijk en zijn daar toen wellicht gejusteerd, maar zeker geijkt en gebruikt Overigens werd in de Nederlanden op 01-01-1820, tegelijk met de tweetallige handelsgewichten, ook het Troois gewicht afgeschaft 1782 Geldschaarste / de Stadsbeleeningkamer te Amsterdam / de Wisselbank In de winter van 1780-1781 brak de vierde Engelse Oorlog uit (1780-1784) en ontstond er op de Amsterdamse Beurs een gevoelige geldschaarste; in feite een kredietcrisis Als maatregel richtte het Amsterdamse stadsbestuur voor in geldnood verkerende kooplieden een tijdelijke beleenbank op De stad Amsterdam verstrekte een krediet van maximaal 2 miljoen gulden, een bedrag dat feitelijk uit de stadskas in contanten ter beschikking van de handel werd gesteld Begin januari 1782 besloot de stadsregering om het bedrijf van de beleenbank voor rekening en risico van de stad voort te zetten Ter uitvoering van dat besluit werd kort daarna de Stadsbeleeningkamer opgericht, waardoor Amsterdam beschikte over een permanente beleenbank De Stadsbeleeningkamer heeft zich echter nooit tot een instelling van betekenis ontwikkeld en haar geschiedenis vormt een weinig fraaie bladzijde in de historie van ons bankwezen Het werkkapitaal van de Stadsbeleeningkamer kwam officieel weliswaar uit de schatkist van de stad Amsterdam, maar in werkelijkheid werden die geldmiddelen niet door de stadskas van Amsterdam maar door de Wisselbank verstrekt De Wisselbank werd door de burgemeesters gewoon gemachtigd om aan de Stadsbeleeningkamer tot een bepaald bedrag blanco krediet te verlenen Via de Stadsbeleeningkamer werd de Wisselbank, die sinds lange tijd in strijd met haar karakter en haar bestemming gewend was om niet door metaal gewaarborgde voorschotten te verlenen aan de stad en de VOC, nu ook indirect dienstbaar gemaakt aan het verstrekken van dergelijke voorschotten aan anderen die om krediet verlegen zaten Tussen 1782 en 1795 verstrekte de Stadsbeleeningkamer kredieten aan particuliere kooplieden, gaf voorschotten aan de VOC, aan de provinciale regering en zelfs een paar keer aan de stedelijke thesaurie, die nota bene ook officieel zelf de leningen aan de Stadsbeleeningskamer verstrekte, toen die in 1787 en 1788 in geldverlegenheid verkeerde Tegenover de leningen moesten solide onderpanden staan, maar de burgemeesters spoorden de commissarissen aan daar niet lastig over te doen Dergelijke leningen waren er de oorzaak van dat een steeds kleiner deel van de tegoeden van de Wisselbank door edelmetaal in de kluizen werd gedekt en leidden uiteindelijk tot de ondergang van de Wisselbank Het gewicht zal in 1782 zijn geijkt, wellicht zelfs voor gebruik in de Stadsbeleeningkamer, om daarmee goud, zilver en tot biljoen verklaarde munten in te nemen om op basis daarvan contant geld ter beschikking van in geldnood verkerende kooplieden c.q. de handel te kunnen stellen 1803 De Wetten van 3 Germinal An. XI. (24-03-1803) en 7 Germinal An. XI. (28-03-1803) In 1803 maakte Nederland deel uit van de Bataafse Republiek (1795-1806); van 1801-1806 ook wel het Bataafs Gemenebest genoemd Dat de Nationale Vergadering als de soevereine macht de verandering van het muntwezen niet direct als een prioriteit zag werd bevestigd door de Publicatie van 04-11-1796, daarin werd onder meer aangegeven dat “alle uitvoer van geld of geldspeciën en muntmateriaal zonder behoorlijke permissie” verboden was De Staatsregeling van 1798 verwoordde in art. 59 lid 2 de eenheid van Munt; “Ook zal er ten aanzien van alle muntspeciën, een gelijke muntslag, door de gantsche Republiek, worden ingevoerd.” Op 08-08-1799 besloot het Vertegenwoordigend Lichaam om “met vernietiging van alle vorige provinciale munten, maar eene munt voor de geheele republiek in werking te brengen, welke te Amsterdam zal worden opgericht.” De Staatsregeling van 1801 art. 18 handhaafde dit uitgangspunt en eiste een gedetailleerdere regeling bij wet In 1800 ondernam men uiteindelijk, in navolging van Frankrijk en wellicht ook uit het oogpunt van prestige, wel serieuze pogingen om een heel nieuw en tevens decimaal muntstelsel in te voeren Conform de muntwet van 1800 werden er nieuwe munten ontworpen, proefstempels vervaardigd en proefexemplaren van de nationale munt, de Bataafse gulden, geslagen Ondanks alle inspanningen strandden de voornemens in de Tweede Kamer van de Bataafse Republiek De muntwet van 1800 werd vanwege geldgebrek niet uitgevoerd De Wet van 3 Germinal An. XI. (24-03-1803) handelde over het versmelten en hersmelten van oude munten in Frankrijk Artikel V van die wet stelde; “de daders, begunstigers en medepligtigen van het verminken of het namaaken der Nationale Munten, zullen met den dood worden gestraft” In de door Napoleon uitgevaardigde Wet van 7 Germinal AN. XI. (28-03-1803) werd de basis van het Franse muntstelsel vastgesteld, die bestond uit de aanmunting van zilveren muntstukken van 1 franc, onderverdeeld in 100 centimes In die Wet werd naast de specificaties van de Franse franc ook de waardeverhouding tussen goud en zilver vastgelegd; te weten 1 kilogram goud werd gewaardeerd op een vaste tegenwaarde van 15,5 kilogram zilver Alle pogingen om de Generaliteitsmunten en de provinciale munten te vervangen hebben tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806), het Koninkrijk Holland (1806-1810) en de inlijving van Nederland bij Frankrijk (1810-1813) feitelijk maar een geringe invloed gehad op het muntstelsel en op het courante muntgeld in Nederland Dat gold, achteraf, ook voor de Franse Wetten van 3 Germinal An. XI. (24-03-1803) en van 7 Germinal An. XI. (28-03-1803) die ten tijde van de Bataafse Republiek (1795-1806) in ons land nooit van kracht zijn geweest Pas onder koning Lodewijk Napoleon werd in 1806, conform de Muntwet van september 1806, een nieuw muntstelsel ontworpen zoals dat door zijn broer Napoleon Bonaparte, die streefde naar de invoering van één eenduidig en overzichtelijk muntstelsel in de landen die onder zijn invloed kwamen, werd gepropageerd Het gewicht zal in 1803 zijn geijkt in de veronderstelling dat de Franse Wetten van 3 Germinal An. XI. (24-03-1803) en van 7 Germinal An. XI. (28-03-1803) ook in Nederland rechtskracht zouden krijgen 1811 De decreten van 18-08-1810, 30-08-1810 en 04-01-1811 In 1811 was Nederland ingelijfd bij het Franse Keizerrijk van Napoleon Bonaparte (1810-1813) Met de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk in 1810 kreeg het Franse muntstelsel op basis van de Wet van 7 Germinal An. XI. (28-03-1803), waarmee de franc binnen het Franse Keizerrijk tot de enige legale munt werd verklaard, ook in ons land rechtskracht Dat betekende dat de Franse franc ook in Nederland de enige legale munt diende te worden In 1810 en 1811 waren er nog veel van de onder de Franse koningen aangemunte oude speciën in omloop, alsook veel oude Hollandse Generaliteitsmunten en provinciale munten uit de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) De decreten uit 1810 en 1811 wijzen daar ook op Als Franse munten waren toen bijvoorbeeld nog in omloop; in goud de enkele en dubbele Louis d’or ter waarde van respectievelijk 24 en 48 livre en in zilver de Ecus van zes livres, ook wel Ecus de six Francs genoemd, de Ecus van drie livres en een groot aantal kleine muntstukken Hoewel de woorden Franc en Livre destijds dezelfde betekenis hadden, namelijk van een zilveren munt van 20 Sols, hadden de nieuwe Franc en de oude Livre niet dezelfde waarde Het gewicht zal in 1811 zijn geijkt in verband met de decreten van 18-08-1810, 30-08-1810 en 04-01-1811 Het decreet van 18-08-1810 bepaalde in artikel 3 dat de zilveren stukken van 6, 12 en 24 sols ingenomen moesten worden In dat artikel werd de waarde van de bij de “Wissel der Munthuizen” ingeleverde sols uitgedrukt in een aantal francs per kilogram Gezien het in 1811 geijkte gewicht van 50 mark werden goud, zilver en tot biljoen verklaarde Franse en niet-Franse muntstukken daarnaast blijkbaar nog met Troois gewicht gewogen In het Keizerlijke decreet van 30-08-1810 stond in artikel 3; “Het Tarif, bij het tegenwoordig Decreet gevoegd, is voor het overige alléén toepasselijk op het Grondgebied (territoire) van Holland, en niet langer dan tot het tijdstip dat de plaatselijke Munt in Fransche Munt zal veranderd zijn.” Volgens het decreet van 30-08-1810 gold het tarief van 30-08-1810; dat wilde zeggen dat 1 Hollandse gulden gelijk werd gesteld aan 2 franc en 10 centimes, dat was vanaf toen het voor de wet geldende tarief “naar welke de Ingezetenen des Lands zich te gedragen hebben” Dat tarief was van toepassing voor het grondgebied van Holland, feitelijk het grondgebied van het voormalige Koninkrijk Holland, en niet langer dan tot het tijdstip waarop de plaatselijke munten tot Franse speciën vermunt zouden zijn Daaruit blijkt duidelijk dat het de bedoeling was om de oude Hollandse munten, waaronder zilveren guldens, florijnen en schellingen, uit de omloop te halen om ze vervolgens tot Franse speciën te vermunten Het keizerlijke decreet van 04-01-1811 bepaalde dat er voortaan alleen Franse muntspeciën aangemunt mochten worden In oktober 1812 arriveerde in Utrecht echter pas de eerste zilverzending uit Amsterdam en rond december 1812 werden de eerste nieuwe francs afgeleverd Uiteindelijk werden er in de loop van 1812/1813 pas zilveren Franse munten van 5, 2, 1 en ½ franc in Utrecht geslagen In 1813 werden in Utrecht precies 90.183 stuks gouden 20 francstukken geslagen Wellicht is het gewicht na 1811 niet verder geijkt omdat het uit de omloop nemen van de oude Generaliteitsmunten en de provinciale munten, in eerste instantie onder het Franse regime tot 1813 en later tot 01-01-1820 toen het Troois gewicht werd afgeschaft en het metrieke stelsel werd ingevoerd, niet op grote schaal plaatsvond De grote muntsanering vond immers pas plaats tussen 1821 en 1849 Ook het aanmunten van nieuwe Franse muntspeciën vond, onder het Franse regime tot 1813, slechts op beperkte schaal plaats en heeft maar een geringe invloed gehad op het muntstelsel en op het courante muntgeld in Nederland Het gewicht zal wellicht ook juist gedurende de Franse Tijd (1795-1813) in 1803 en 1811 zijn geijkt, omdat er vanwege de slechte economische situatie en de door Frankrijk opgelegde zware lasten een grote behoefte bestond om goud en zilver in te nemen zodat Nederland aan de Franse financiële eisen zou kunnen voldoen
n.v.t. / Collectie W
Webmuseum goudenzilverweging.nl